Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
Liefdadigheid.
| |
[pagina 133]
| |
ô, Werpt een blik in de arme hut;
De sneeuwjacht vliegt, en guur is 't weder;
Terwijl de storm het huisje schudt,
Ligt 't talrijk kroost op 't stroobed neder!
't Ontwaakt, het rilt, de honger kwelt,
't Blijft huivrend zich aan moeder pragen:
- ‘Mijn liefsten, 'k heb noch brood noch geld,
Niets, dan de tranen op mijn wangen!’
De vader, die 't met siddring hoort,
De kloeke werkman, 't hoofd gebogen,
Zit raadloos..... Hem ontvalt het woord:
‘Red ons door 't graf, ô Alvermogen!’
Geen werk! - dat doodt hem ziel en zin,
De moed zinkt weg, vermand door nooden,
Die van zijn heilloos huisgezin,
Het leven en de blijdschap dooden.
Ach! geen van beî durft beedlen gaan,
Maar van hun bleek-vermagerd wezen
Blikt u de zielsvertwijfling aan,
Is d'allerdiepste nood te lezen!
Het eerlijk hart is 't beeld van God,
't Verdraagt zijn martling zonder spreken;
Eer sterft het onder 't grievendst lot,
Dan, beedlend, de aalmoes af te smeeken.
Helpt, rijken! in dien droeven nood,
Gij, die in weelde en pracht moogt leven,
Laat niet den werkman zonder brood,
Maar wilt hem troost en bijstand geven.
| |
[pagina 134]
| |
U zijn de schaamlen toevertrouwd:
Ze zijn door God u aanbevolen.
Laat om uw woning, trotsch gebouwd,
Uw evenmensch niet hulploos dolen.
Geeft, rijken! geeft, wie geven kan!
De hoogste deugd toont menschenwaarde:
Hier spreekt er menig Hulphuis van,
Het nuttigste geschenk der aarde.
ô! Gaan wij dáár nooit koud voorbij,
Waar CatharinaGa naar voetnoot*) de eerste Weezen,
Als Moeder, opnam. - Mochten wij
Dat voorbeeld immer waardig wezen!
Dat voorbeeld spoorde 't Meêlij aan,
En, dank aan giften, mild geschonken,
Mocht menig Liefdesticht ontstaan,
En hier als prachtkasteelen pronken.
Zingt, Hulpgebouwen! zendt naar 't zwerk
Uw danklied voor die eedle zielen,
En roemt aan de eeuwen 't liefdewerk,
Waarvoor wij in bewondring knielen!
- 1876. -
|
|