| |
| |
| |
Aan Karel Bogaerd, den dichter van den Zomerkrans, eerbiedig opgedragen aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, beschermvrouw van al, wat schoon is en goed.
Ja, Belgen, pijnlijk zien wij 't aan:
Des Dichters liefde is hier verdwenen,
Naar andere oorden heengegaan,
Waar Taal- en Kunstmin zich vereenen,
In 't hart van 't Volk en op den Troon:
Dàar leeft en geldt nog 't dichterschoon,
Gekenmerkt door de taal der vaadren,
Die dàar steeds gloeit en vlamt in de aadren.
Dàar, Bogaerd, trok de ziel u heen;
Dàar zetelt op den troon een Moeder
Van 't volk, die, vol lieftalligheên,
Den staf zwaait over 't hart, ten hoeder
Van Kennis, Kunst en Wetenschap. -
Zij schraagt den moed, die kloek van stap,
Den tempel zocht van roem en glorie,
Ter eer van Nederlands historie.
Naast Holland viert en huldigt gij
De Volksvriendin, die tot u daalde,
Die met haar gunst uw Poëzy
In blijden lenteglans omstraalde. -
| |
| |
Uw Zomerkrans, uit milden tuin,
Siert lieflijk haar Vorstinnekruin,
En, schoon, als 't puik van Sarons rozen,
Ten hoofdtooi zinrijk uitgekozen.
Zend vrij zoo'n Krans de wereld in,
Omschitterd door den Naam dier Vrouwe,
Die hooger staat dan Koningin: -
Wat luister Hof en Troon ontvouwe,
Méer blinkt zij door vernuft en geest,
Die steeds haar keurkroon zijn geweest,
Zoo schaars op 't Vorstlijk hoofd te vinden,
Door 't woên des tijds niet te verslinden.
Zing, Vlaamsche dichter, 't harte klop!
Wees ons een Helmers, vrij van vlekken:
De ontgloeide geestdrift rijze in top,
Om Hollands weêrklank fier te wekken.
De Dietsche taal, vol vuur en kracht,
Zij toovert met uw stout gedacht,
En voert naar hooge Dichtersferen,
Waar Uitverkoornen slechts verkeeren!
Natuur wijst u het Dichterpad:
Laat nooit dien vrijen geest ontschieten,
Die u verheven Kunst omvat; -
Laat stille beekjes ruischend vlieten,
Wees gij de bergstroom, of de vloed,
Die stouter krachten kennen doet,
Zoo als de loop der snelle baren,
Die klip noch zeerots kan bedaren.
| |
| |
Zoo blijft gij waarlijk Dichter, Vrind,
Aan Vondels achtbre school verbonden,
Waarin gij kracht en grootheid vindt,
Gebouwd op onverwrikbre gronden; -
Zòo blijft gij vorstlijke eere waard,
En wint de onwelkbre kroon op aard,
Door kunstgenie en roem gegeven:
Het hoogste loon van 's Dichters leven!
|
|