Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het schamel kind op den eersten communiedag. Haar moeder haalt het plechtkleed uit, Vreugd zweeft in 't huisje rond. Hoe fraai wordt Lisa opgetooid, Schoon 't lot haar de armoê zond. En blij legt vader 't pijpje neêr, Brengt 't kleentjen om een kus, Maar, 't weigert, 't duikt het hoofdje bang, 't Herkent niet de arme zus. [pagina 106] [p. 106] De buren steken 't hoofd bijéén; Het vliegt van mond tot mond: Hoe, door het goud der burggravin, In 't wit het meisje stond. De zegeklokken zingen grootsch, 't Is vreugdetijd alom; De kindertroep trekt kalm en blij Naar 't feestlijk heiligdom. De reien blinken van de pracht, Al englen jong en schoon: wat kantenzwier, satijngegolf, Hoe wieglen bloem en kroon! De volkshoop is ter kerk gevloeid, Haar moeder ook knielt dàar, Armoedig, bleek.- Heur juichend oog Ziet waslicht, noch altaar. Zij hoort geen hoogtijdszang; 't gemoed Is vol genot gestroomd. Zij reikhalst.... spiedt...., vergeet 't gebed. Vraagt gij waarvan ze droomt? Wel van haar kind, een parel fijn, Een beeld, dat Raphaël Zou uit den grafnacht op doen staan En 't kiezen tot modèl..... Heb afschrik, moeder, van uw droom: Gij weet niet, wat gevaar Die schoonheid bij de ellende voegt. Beef! en - bid God voor haar!.... [pagina 107] [p. 107] Opdat die blijf met deugd vereend, In al haar frisschen glans, Door 't meisje tot aan 't graf bewaard, Zoo rein, zoo schuldloos thans! - 1875. - Vorige Volgende