Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mijn 72. verjaardag, op Sint-Crispijnsdag, 1875. Hoe! Sint-Crispijnsdag komt verkonden Dat ik zoo oud geworden ben? Wel vrienden! 't slaat mij diepe wonden. Ik, die geen stijve grijsheid ken, Maar nog de jeugd in 't hart voel spreken, En met de lier niet af wil breken.... Zwijg, droef vermaan van mijn geboort, Dat mijn begoochelingen stoort! [pagina 100] [p. 100] 'k Heb nog zoo menig lied te stemmen! Van hier! wie wil mijn dichtlust stremmen, Nog wil ik baden in 't geneucht Der poëzie, als in de jeugd. En pluk ik in haar tuin geen bloemen, Die frisch en keurig zijn te noemen, Toch pluk ik voort, Wat mij bekoort. En roept een bitse stem mij toe: ‘Wel, oude, zijt ge nog niet moê? 't Is tijd te staken; Laat kruk en leuningstoel u maken!’ Mijn hemeltje! ik Heb voor die dingen ô zoo'n schrik: 'k Verfoei die rust En 'k vlam van lust Naar spel en lied; Naar hem hoor 'k niet, Den kwelgeest, die van zwijgen spreekt, En - snaren breekt! Wilt gij, Crispijn, Mijn vriend nog zijn, Help gij mij blijde toonen zingen, Van allerhande lieve dingen, Van huislijk heil, van vriendschapszoet, Van kunstgenot, van lettermoed; - Breng, lieve Sant, mij ieder jaar, Voor de oude dichtharp, weêr een splinternieuwe snaar! Vorige Volgende