Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– AuteursrechtvrijBij het afsterven van mijn ouden vriend Rens.God spaarde u lang, doch, véél te vroeg
Heeft voor ons hart uw uur geslagen,
ô, Vriend, die 't lot nooit ruste vroeg,
In prille jeugd, noch grijze dagen,
Maar immer, bij genot of leed,
Den levenstijd wèl hebt besteed,
Wat last u huis of ambt deed dragen.
De dood verraste 't vroom gemoed,
De drijfveer van 't zoo vruchtbaar leven;
Hij doofde dien ontzachbren gloed,
Die de eeuw den spoorslag heeft gegeven.
| |
[pagina 81]
| |
Geen zon verrees, geen regen kwam
Bevruchten Vlaandrens letterstam,
Die 't volk een geestvrucht zoude baren;
De kwijning heerschte in tak en blâren,
Bedreigd met dood; - doch, hij riep: ‘neen!’
En gaêrde wil en kracht bijéén,
Om Vlaandrens levensboom weêr krachtig
Omhoog te beuren, fier en machtig.
Maar, ach! de brave is heengegaan,
Nu blijder dag is opgestaan,
Nu alles bloeit, wat hij bevruchtte,
En in de stad en in 't gehuchte,
Waar hij heeft 't Vlaamsche zaad verspreid
En milder oogsttijd wordt verbeid. -
Wij staren op zijn graf, en weenen:
Wat stut en steun in hem verdwenen!
Maar, óver dood en graf
Heerscht nog zijn leidersstaf:
Hij blijft gebiên - op toekomst wijzen....
Zijn Willemsfonds doet zege rijzen,Ga naar voetnoot*)
Dat hem zag aan 't bestuur vergrijzen:
Dáár werkt zijn geest bij wil en kracht,
't Spreidt over gansch het Land zijn macht,
En doet, door 't edel volksverlichten,
De nevlen voor de dagtoorts zwichten.
| |
[pagina 82]
| |
Wat schoone taak in 't kunstgebied!
Dat troost, als 't bronkristal der vliet,
Waar heete dorst volop mag drinken;
Dat doet de hoop den traan doorblinken.
Slaap rustig nu, ô vrome Rens!
Niet vruchtloos strooidet gij gedachten
In 't volk, vooruitgang kent geen grens,
Braveerend 's vijands list en krachten.
Als 't korenzaad, dat groeit op 't land,
Wordt drukpersvrucht vermenigvuldigd,
Het Vlaamsch genie geëerd, gehuldigd,
Alom beschaving voortgeplant,
En dat zijn we ook aan U verschuldigd.
Hij viel, zijn Jaarboekje in de hand,
Waarin hij een-en-veertig jaren
Bleef van 't vernuft den schat vergâren. -
Zijn dichtgebloemte, frisch geteeld,
Droeg van zijn zacht gemoed het beeld,
En streelde als 't blauw in korenaren.
Hij, denker van gezag en roem,
Was nedrig, als de heidebloem: -
Kon 't Eerkruis ooit zijn trots ontvonken?
Door eenvoud heeft hij uitgeblonken.
Geene afgunst knaagde ooit aan zijn faam.
Den vrienden klonk zoo lief zijn Naam,
En ‘Vader Rens,’ zoo noemden allen
Den brave, ach, ons te vroeg ontvallen.
| |
[pagina 83]
| |
Gij, wereldgrooten, gaat voorbij:
Uw kroon wordt neêrgesmeten;
Maar, in elk hart bewaard, leeft hij
Van volk noch vaderland vergeten:
De naneef zal zijn deugden weten.
Beschijn hem lieflijk, Rustedag!
Bestraal hem schoon als Lentes lach!
Strooit, Liefde en Dank, zijn graf met bloemen,
En leg de Faam haar hulde er neêr!
Ik, die mocht op uw Vriendschap roemen,
Getrouwe Vriend, ik bied U méér:
De tranen, opgeweld uit 't harte; -
Mijn offer is mijn diepe smarte!
- December, 1874. -
|
|