Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Het soldaten-kind. ‘De trom slaat rata plan: Op! op! de plicht gebiedt; Soldaten, op! ten slag! Gij, kleine knaap, gij niet!’ Maar, eer men 't ziet of weet, Snelt hij het eerst vooruit; Verbergt zich in 't gewoel, En vast staat zijn besluit. Zijn moeder zoekt.... zij beeft.... Waar is 't twaalfjarig kind? Hij heeft den ransel op, En 't roer, zijn beste vrind. Daar staat hij flink in rang, Zoo als een dapper held, Het kloppend hart in gloed, Dat reeds triomfen telt. Zóó stond te Waterloo Zijn vader onversaagd; Hij viel, - maar in den knaap Is hij weêr stout gedaagd. [pagina 65] [p. 65] Wat weent, ge, ô moeder, luid? En vergt ge uw zoontje weer? Al is uw ziel verscheurd, Al vleit de slaap niet meer; Is hij uw lust, uw troost, Die met het heir vertrekt: - Die krijgsdrift toomt gij nooit, Door 's vaders schim gewekt. II. Der zwaarden weêrlicht vlamt; 't Trompetgeschetter klinkt, Het hoefgetrappel dreunt, 's Lands Legerstandaard blinkt. 't Is de aanvalsstond! - 't Geschut Doordavert aarde en lucht. Hoor! op het bloedig veld Zweeft klaagtoon en gezucht. De vaderlandsche moed, Verwinnaar in den strijd, Zwaait trotsch den Vlaamschen Leeuw Des vijands heir ten spijt! Ons leger keert terug, De zegekreet heft aan, En bij de manschap ziet Het volk fier 't knaapje gaan. [pagina 66] [p. 66] Hij draagt een kogelschram: - Hij juicht, van elk begroet, Het hourra! hourra! rijst; Zijn oog schiet heldengloed. De weduwmoeder vliegt Naar 't blij hervonden kind: - Zij kust het duizendmaal, Nu zij een Held hervindt. - 1872. - Vorige Volgende