Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– AuteursrechtvrijDiksmuide's hoogkoor. 1535Ga naar eindnoot1))‘Triomf! wij mogen zege-zingen,
De Kunst heeft onze kroon volmaakt:
Wie durft met ons naar de eere dingen?
Te recht heeft trots ons 't hart geblaakt;
Wij zijn 't, die d'aarde glans verleenen!’ -
Zoo sprak 't oud Rome, 't grijs Athenen,
Waar 't eerst de Kunstgeest was ontwaakt.
Ook hier staart 't oog op beeldhouwwondren,
Waarmeê Diksmuide's tempel praalt.
De aloude Kunst wekk' lofverkondren,
Hier is 't, dat zij den palm behaalt: -
Hier, dat ze in 't Hoogkoor, stoute vinding
Gedachte, schepping en verbinding,
In al heur glans en grootheid praalt.
'k Zag eens dat wonder aan, onwetend,
Toen, naast mijn moeder neêrgeknield,
En, spelend, bede en Mis vergetend,
Zijn heilgen-rij mij bezig hield.Ga naar eindnoot2)
| |
[pagina 61]
| |
Maar, toen ik twintig lenten telde,
En moeder mij niet meer verzelde,
Werd ik door 't treffend schoon bezield.
Dreun, orgel, door de kerkgewelven,
Zend fier uw galmen tot den Heer!
Ge ontrukt ons, Hoogkoor, aan ons-zelven,
Wij hooren klank noch zingen meer.
Elk kerkgedacht is heengevlogen,
Niet meer rijst ons gebed ten hoogen,
Wij knielen in bedwelming neêr.
Uw grootheid houdt ons als verslonden,
Genie!... God steunde uw stoute kracht:
Het geestlicht, op u neêrgezonden,
Heeft meer dan menschlijk werk volbracht.
Gothieke stijl en kunst doorspelen,
In wondre vormen, al de deelen,
Het puiksieraad der beeldhouwpracht.
Verheven nissen, ranke arcaden,
Omboord met kantenwerk van steen;
Bevallig kronklen looverbladen
Alom en duizendvoud dooréén.
Genie! Wie mocht uw Naam ooit kennen?
Is 't waar? Vloogt gij, op tooverpennen,
Den eeuwgen roem verzakend, heen?
Is 't waar, als volksverhalen spreken,
ô Kunstnaar, heeft u Domheid 't oog
Uit strafbre zelfzucht, uit doen steken?Ga naar eindnoot3)
Wat loon! de Ramp voor Zegeboog;
| |
[pagina 62]
| |
Voor Eerekroon de nacht en 't lijden!
Men zegt, er zonk vermaledijden
Op de ijsbre misdaad, van Omhoog.
Hoe 't zij: gij stierft niet, Onbekende,
Uw roem leeft hier met de eeuwen voort.
Wat nieuw geslacht Gods wenk er zende,
Aan U is 't, dat de kroon behoort. -
Aan U, die 't klein Diksmuide omluistert,
Dat menig grooten naam verduistert
En gloriesterren overgloort.
- 1872. -
|
|