Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Droevige stond! Als mijne oogen opwaarts zien, En de starren naar mij blikken, Als de laatste wolkjes vliên, Mag 'k mijn droevig hart verkwikken: - 'k Ga, waar treurig 't maantje blinkt, Waar het loof de dropplen drinkt Van den meischen avondzegen; Fluistrend ruischt me een stem daar tegen: ‘Moeder, zucht geen wee! en ach! Voor ons blinkt het, eeuwig dag!’ 's Andrendaags stond ik dààr weêr, 't Windje zweeg, de boomen sliepen, En geen nestje hoorde meer Vooglen fladdren, jongskens piepen. 't Maantje zag zoo doodsch op mij; Maar, een schim vloog mij daar bij. ‘Moeder, zeî ze,’ zaagt ge ooit baren, Kalm, als 't duifje, henenvaren! Ebbe en vloed is 't aardsche lot. Eeuwig heil heerscht slechts bij God!’ Lieve dooden, dierbre twee, Komt gij laven en genezen? Maar gij voert mijn harte meê, Dat van u niet los wil wezen. [pagina 49] [p. 49] ô, De liefdeband, aan 't graf, Legt geen enklen schakel af. 'k Sta bedrukt u na te staren, Waar gij weêr zijt opgevaren; Maar, bedroefder dan weleer, Kniel ik bij uw grafzerk neêr! - 1872. - Vorige Volgende