Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] De verloofde. Ballade. De nacht zonk over 't rustend veld; De vogel zweeg, in 't nest gedoken; De klok had de avondbeê gemeld, De madeliefjes zijn geloken. Alléen, verloren op de baan, Dwaal ik, verlicht door star noch maan. Niets hoor ik, niets, dat weêrgalm baart, Niets, dan het trapplen van mijn paard. Daar eensklaps staat voor mijn gezicht Het herdersmeisje van de streke: ‘Zeg, liefste, waar 't kasteelpad ligt?’ - ‘Volg ginds den groenen boord der beke; Links, langs den hoogen notelaar, De weg van d'oude burcht is daar.’ Schoon was het meisje, zacht van aard, En stil hield ik mijn dravend paard. - ‘Ei zeg, bevallige, waarheen? Waarom zoo laat hier rond te dwalen? Kom, rust wat uit uw matte leên, Ik voer u langs de donkre dalen Van avond t'huis. - Zit neêr naast mij, Hier onder dezen boom, waarbij Het koeltje frissche lucht vergaêrt. 'k Bind aan zijn stam een poos mijn paard.’ [pagina 45] [p. 45] - ‘Neen, Ruiter, neen! haast word ik bruid. Mij trouwt Johan na zeven dagen.’ Zij trok heur hand mijn hand stil uit, En: ‘arme Lize!’ hoorde ik klagen. - ‘Ik kom ter bruiloft, zeide ik haar; 'k Wil u zien knielen voor 't altaar; Naar 't kerkje, als u de priester paart, Wend. ik den drafloop van mijn paard.’ ‘Ja, kom, zeî 't meisje, maar uw hart Zal weenen... - ‘En waarom zal 't weenen?’ - ‘Ik had een zielevriend, ô smart! Zijn vader liet ons niet vereenen.... ô! Waar dees dag mijn laatste zon En 't einde van mijn tranenbron!’ 'k Had deernis, 'k voelde 't hart bezwaard, En, peinzend, voerde ik traag mijn paard. Maar, aan 't gegeven woord getrouw, Keerde ik terug, na zeven dagen, Met 't Kruisje dat 'k haar schenken zou. - 'k Ging naar den ouden kluisnaar vragen Waar Lize, 't herdersmeisje, was? - ‘Niet ver, niet ver - Waar? - Onder 't gras Gedoken met een handvol aard, Waarop gij trappelt met uw paard!’ (Naar Millevoye.) - 1871. - Vorige Volgende