Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Het vijf-en-twintig-jarig Willemsfeest, gevierd te Gent, den 10. Juli, 1871.
| |
[pagina 39]
| |
Dwang hoorde hij ons vonnis vellen;
Het sprak: ‘buigt, Belgen, lijdt en zwijgt;
't Bestuur moet u als slaven tellen,
Gij ras, dat nu te gronde zijgt.
Geschiednis, Kunsten, Wetenschappen,
't Moet al verdwijnen met uw Spraak:
Fransch denken, schrijven, zingen, klappen,
Dat moet gij!’ -.... 't Land hield wacht noch waak,
En 't volk stierf zeedlijk.... met vermaak!
‘Niet verder!’ riep 's Lands Redder 't tegen:
Weg, wilkeur, weg verfranschte wet!’
De Volksstaal strekte hem ten degen,
Hij heeft 's Lands bastaardgeest verplet.
Hij wist wel, dat een volk niet bloeide,
Dat eigen denken heeft versmacht,
Dat voor een vreemde spraak ontgloeide,
Beheerscht door laf, verwijfd gedacht,
Vervallend tot een slaafsch geslacht.
Maar hij, hij stond alléén, de Wreker,
Alléén met eigen hoop en moed!
Hij stond alléén, de Vrijheidsprêker,
Vervolgd, gehoond, en met den voet
Vertrapt. - Doch, op de bres gebleven,
Hield hij stout tegen 't onrecht stand;
En, kostte hem dien strijd het leven,
Hij hoopte op 't Jonge Vaderland,
Dat brijzlen zou den Slavenband.
Nog zweeft die Hoop in 't edel wezen,
Op 't voorhoofd van dat dierbaar beeld,
| |
[pagina 40]
| |
Dat Vader Willems was voor dezen,
Die Vlaandrens aanzijn heeft herteeld:
Hij lacht ons toe, zijn blik is leven;
Weêr is hij wil en kracht, weêr moet
Zijn Dichterziel door de onze zweven;
Wij voelen ze in ons Neêrlandsch bloed,
In 't harte, dat hij kloppen doet.
Zijn feest is heil, 't is eerbied, vrijheid,
Het is onze arke van verbond,
De zegeboog der Talevrijheid,
De galm uit Vlaandrens hartegrond;
't Is dank, die Willems viert en huldigt,
't Is 't klein tal kampers, aangegroeid,
Als 't bloeiend graan vermenigvuldigd;
't Is Vaderlandsche liefde, ontgloeid,
Die aan den roem der erfwieg boeit!
Is onze kruisvaart niet voltrokken,
Het blij vooruitzicht lacht toch aan:
Dra zingen Vlaandrens hoogtijdsklokken
‘Triomf!’ de strijd is afgedaan.
't Vlaamsch klinkt in alle Landsbesturen,
't Verwerft den toegang tot den Troon,
Het zegeviert in Brussels muren,
Het baart Muziek den volsten toon,
Het draagt op 't Schouwtooneel de kroon.
Zóó moest het zijn, zóó zal het worden,
Wij streven, als de zeegolf, voort,
Die, eeuwig vast aan 's hemels orden,
Nooit rust, maar elke klip doorboort.
| |
[pagina 41]
| |
De werëld gaat: wij stappen mede;
Vooruitgang roept: wij volgen blij;
Wij stichten 't rijk van licht en rede,
En glorietempels vrank en vrij,
Waar 't Kunstgenie bewierookt zij.
Wij zullen 't Vlaamsch Athene bouwen,
Vergâren steen voor 't Parthenon,
Hem dáár op 't voetstuk doen aanschouwen,
Wiens geest den palm der Kunsten won.
Aan 't hoofd zal Vader Willems pronken,
Herlevend in het sprekend brons.
Wat Vlaming, op de knie gezonken,
Dáár hulde biê, - met hartgebons,
Zing hij: ‘Hosanna! zege is ons!’
Ja, zege is ons! - Hoop is geklommen,
De moed door krachtvol vuur bezield.
Kon dwang nooit Willems tong verstommen,
Nooit houdt ons 't onrecht neêrgeknield.
Trotsch blijft de Vlaming 't schild nog voeren,
Dat Willems aangreep in den nood.
Wat macht zou ons Verbond ontsnoeren?
De reuzenkracht heerscht in zijn schoot:
Zijn leus klinkt: ‘Zegepraal, of dood!
- 1871. -
|
|