Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
De vaderlandsche dichter De Hoon.Ga naar voetnoot*)Il y a en effet des morts qui ne meurent pas, dont le départ de ce monde complète l'auréole. En sinds ik heb beproefd, dat ook in 't rijk der Kunsten
De weg is tot uw ziel, het middel tot de gunsten,
Dat u 't gevoel bekoort, in zangen uitgeput,
Heb ik de lier hervat.
Ledeganck: Aan mijn Schoonvader J.F. De Hoon.
| |
I.'t Viooltje moog zich needrig duiken,
't Wordt door den wandlaar toch bespied;
En, waar zijn bloemekens ontluiken,
Verraadt hun geur dáar 't aanzijn niet?
Ook zóo, De Hoon, bleeft gij verscholen,Ga naar voetnoot**)
Gij baardet fijne vrucht bij vrucht,
Maar heimlijk hieldt gij die verholen,
Als waart gij voor het licht beducht.
| |
[pagina 31]
| |
Maar uw gebloemt hielp u verraden,
Zijn schoone vorm, zijn zacht fluweel,
De rijke kleurendos der bladen,
De geur, ombalsmend tak en steel,
't Trok al ten schuilhoek waar het bloeide,
Wees op den geest, die 't scheppen kon,
Door wiens verheven kunst het bloeide,
Als meivrucht, bij bezielingszon.
| |
II.'k Doordwaalde uw lief priëel, ô Dichter,
'k Smaakte elke vrucht met hart en geest.
Te recht, ô Vlaamsche kamper, ligt er
Mirth aan uw voet, als voor een feest.
Apostel van de Wetenschappen,
Gekroonde vorst van 't Onderwijs,
Die 't onvermoeid deed voorwaarts stappen,
Al maakte ook moed en zorg u grijs.
Heil! waar gij Burgerheer mocht wezen,Ga naar voetnoot*)
Zoo groot als schrander in 't bestier;
Diep wist ge in 't hart van 't Volk te lezen,
En maaktet 't op beschaving fier.
| |
[pagina 32]
| |
III.Vooruit! was steeds zijn leus; Verlichting
Zijn heilig doel tot aan het graf: -
Voltrekken wij die eedle stichting,
En leggen wij zijn taak niet af
Vóór 't bravo! toeklinke uit den hoogen,
Dat ons De Hoon ter hulde zendt,
En 't daglicht rijze aan starrenbogen,
Dat Belgelands Verfransching endt!
- 1870. -
|
|