Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Willems, Vlaanderens taalverdediger. 1830.Ach! zie, hoe rampvol is 't verschiet!
Nu heerscht de Fransche geest in Vlaandren,
Hij breekt er orde en recht in spaandren.
En 't Volk?.. Och! 't zwelgt aan 't vreemd venijn,
't Verstoot de Taal, die de oudren spraken,
En durft zijn zeden laf verzaken,
Voor Fransch gepoch, voor valschen schijn!
Staes, Burgermoed.
't Is groot, zich uit des dwingelands boei
Te rukken, en zich vrij te vechten;
Maar, grooter is 't, in 't stormgeloei
Der Franschgezindheid 't merk te hechten
Aan 't vonnis van haar dood; - dan, haar
Alléen kloekmoedig aan te vallen
Gelijk een held, veroveraar,
Die 't zegedoek plant op de wallen.
Zòo, Willems, voor de Moedertaal,
Waart gij in 't harnas opgetreden,
Gewapend met een moed van staal,
Zòo hebt gij voor haar recht gestreden!
| |
[pagina 25]
| |
Nog zie ik u in 't vuur, alom
Bedreigd, en schot op schot u wonden,
Geen enkel schietgeweer bleef stom,
De spotzucht was op u gezonden.
Verfransching deinsde voor uw zwaard,
Maar wreeder oorlog werd ontstoken,Ga naar eindnoot1)
Vergeefs de Taal beschut, bewaard:
Haar doodbevel wordt uitgesproken.
Een snood verbond broeide oproer, joeg
De veete in 't bloed van 't Zuid en 't Noorden;
Het uur van pijnlijk scheiden sloeg,
En eendrachtsheil werd broedermoorden.
Gij, wreker, trokt weêr 't harnas aan,
't Gold weêr der Tale dood of leven.
't Vooroordeel stak de sombre vaan
Omhoog, waarop men zag geschreven:
‘Weg, 't Hollandsch! - weg! 't moet uitgeroeid!’Ga naar eindnoot2)
En Vondels taal en Maarlants sprake,
Als tweelingzusters opgegroeid,
Betwistet ge aan des vijands wrake.
Vrij rezen ze uit den ketenprang,
Tot éenen geest, éen ziel vervloeiend,
En éen in grootheid, rijkdom, rang,
Beide als het eêlst gesteente gloeiend;
Te gader, ernstig, fier en zacht,
Bekoorlijk als in 't kleurvol Oosten
Der bloemen geur, de hemelpracht,
Als de avond dauwt, na 't zonneroosten.
| |
[pagina 26]
| |
Duur stond die doorgekampte strijd:
Vervolging bleef uw stap omzweven,
Gij werdt het offer van den Nijd;
Maar, deed verbanningsstraf u beven?Ga naar eindnoot3)
Neen! - ‘Voorwaarts!’ klonk uw grootsch besluit,
Gij leedt wat leeuwentrots zou lijden;
Nooit vielt ge aan wanhoops macht ten buit,
Braveerend staatswrok en kastijden.
Eere aan dien moed! hij is de boom
Waartegen Noorderstormen breken,
Ed 't woeden van d'ontboeiden stroom
Terugdeinst, aan zijn voet bezweken.
Eere aan die liefde! ze is de gloed,
De brandstof, die niet is te dooven,
Zij is de morgenstraal, gevoed
Door de eeuwige lichtbron van hier boven.
Ja, Willems, wat gij deedt, is groot.
De nacht, die dreigde, dorst gij weren;
Gij spreidet licht in Vlaandrens schoot,
En leerdet 't volk zijn Spraak vereeren.
Uw Reinaart rees, uw Oproep klonk,
Beweging mocht door 't Land ontwaken,
De zon der Kunstbeschaving blonk
Op Brussels lettrentempeldaken.Ga naar eindnoot4)
Ge ontsloot het braakgelegde veld
Der Taal. De ploegers, maaiers, binders,
Op uwe wenken toegesneld,
Doorwoelden 't, als de ontwaakte vlinders.
| |
[pagina 27]
| |
Fier zaagt ge, ô Vlaandrens Scheppingsgeest,
Op d' uitgebreiden werkkring neder;
En waart ge lang miskend geweest,
Gij heerschtet door 't genie nu weder.
Op! Broedren, op! houdt vol dien strijd,
Totdat uitheemschheid ligt bezweken,
Totdat de Taal geen smaad meer lijdt,
En recht verkrijgt, waar wij haar spreken!
Op! vormen wij een Dietsch geslacht,
Dat licht zoekt in het Vlaamsch Athenen,
En, vaderlandsch in ziel en kracht,
Gedijt als 't volk der Demosthenen.
Geen zonen willen wij, verwijfd,
Door 't Fransch romanbederf verloren;Ga naar eindnoot5)
Geen dochtren in den dienst gelijfd
Van 't vreemde, dat haar deugd komt smoren;
Geen moeders, die, verdwaald en dwaas,
Haar kindren 't edel Vlaamsch niet leeren,
En, in een vreemde spraak, helaas!
Bij 't ‘onze Vader’ God vereeren.
Wij willen Duitsch- noch Franschman zijn,
Wij zijn een volk van moed en glorie,
Geboren in den heldren schijn
Van roem, doorschittrend 's lands historie;
Trotsch zijn we op eigen naam en faam,
Op geest, karakter, denkbeeld, zeden,
Wat plannen Bastaardij beraam',
Wij vloeken 't juk, dat ze ons wil smeden.
| |
[pagina 28]
| |
Wee 't Staats-Bestuur, dat niet begrijpt,
Wat macht en steun er ligt besloten
In 't volk, dat voor verlichting rijpt
En zelfverloochning wil verstooten!
Ach! zulk een blindheid drukt op ons,
Zij hoont 't genie, ons aangeboren,Ga naar eindnoot6)
Gelijk bij 't jublend bijgegons,
De wreedaards, die de zwermen smoren.
De meerderheid ziet 't woord veracht,
Waar zij durft recht, gelijkheid vragen:
Trots veertig jaren bede en kracht,
Moet nog de Vlaming hoon verdragen!
Dat onrecht teuglen was uw doel,
ô Willems! zullen wij het treffen?
Zal op den Staats- of Koningstoel
Gerechtigheid zich ooit verheffen?
- 1870. -
|
|