Johannes Immerzeel junior (1776-1841)
(1992)–B.P.M. Dongelmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII FondsvormingIn de bewaard gebleven bronnen komen de motieven die Immerzeel ertoe brachten tot bepaalde uitgaven te besluiten niet of nauwelijks expliciet aan de orde. In enkele brieven die tijdens de feitelijke totstandkoming van sommige titels worden gewisseld tussen auteur en uitgever, vinden we tussen de regels door hoogstens een enkele aanwijzing omtrent motivatie of verwachtingen. Maar ten aanzien van de meeste uitgaven moeten we het zelfs zonder zulke gegevens stellen. Sprekend over ‘totstandkoming’ dienen we een duidelijk verschil te maken tussen de technisch-feitelijke realisering van een voorgenomen produktie (zie VII.1) en wat daaraan voorafgaat: het geheel van overwegingen op grond waarvan tot een uitgave wordt besloten. Martin vergelijkt de uitgever-boekhandelaar met een spin in het centrum van een web: ‘il est point de convergence d'une série de circuits intellectuels, industriels et commerciaux.’Ga naar eind1 De uitgever selecteert uiteindelijk de uit te geven teksten en legt daardoor de verbinding tussen de auteur en zijn publiek. Om die reden dient naast de vragen naar de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de produktie en distributie van zijn fondsuitgaven ook de vraag gesteld te worden naar Immerzeels beweegredenen: waarom gaf hij uit wat hij heeft uitgegeven? Hoe dan ook ligt er aan zijn uitgavebeleid een economisch uitgangspunt ten grondslag, maar de vraag is of er ook andere motieven zijn aan te wijzen. Was Immerzeel, in de woorden van Tollens, een op winst beluste intrigant met een masker van bescheidenheidGa naar eind2 of, om met Belinfante te spreken, ‘een man van omvattende kennis, van gescherpt oordeel, van rijke ondervinding; - een man van smaak zoo fijn als weinigen bezitten, en bij wien de zuiverste kunstgloed vlamde’?Ga naar eind3 Een concreet en eenduidig antwoord op de vraag welke factoren een rol hebben gespeeld bij de vorming van het fonds van Immerzeel zal, gezien de bovenstaande beperkingen, niet mogelijk zijn. Bovendien, voorzover ze te achterhalen zijn, vertonen ze nogal wat diversiteit. Wanneer Immerzeel adverteert: Een Werk, gelijk dit, ontbrak ten eenemaal. Het werd vurig verlangd door een ieder, die belang stelt in de zaak der Grieken - en welk regtschapen christelijk, ja menschelijk hart doet dit nietGa naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken onbaatzuchtigheid en dienstbaarheid de voornaamste beweegredenen te zijn. Vermoedelijk zijn de gebruikte formuleringen in dit soort advertenties echter een weerspiegeling van het heersende waardenpatroon van deze tijd. Het is vooralsnog echter moeilijk vast te stellen op welke manier de advertenties in kranten functioneerden. We hebben immers te maken met reclametaal, waarvan de contemporaine betekenis nog nergens systematisch is onderzocht. Vanzelfsprekend moeten overwegingen van bedrijfseconomische aard de belangrijkste zijn geweest. Zeker vanaf het moment, dat Immerzeel zijn functie op het ministerie van Binnenlandse Zaken (goed voor een jaarinkomen van f 1.800,00) opgeeft, moet het maken van winst zoniet de belangrijkste factor dan wel een van doorslaggevende betekenis zijn geworden. Maar daarnaast hebben enerzijds persoonlijke voorkeur en omstandigheden van Immerzeel zelf en anderzijds de heersende smaak en zeden en de politieke en economische situatie van Nederland hun stempel gedrukt op de opbouw van het fonds. Met Immerzeels uitspraken over uitgaven die bestemd zijn om het hart van jeugd ‘te doen ontgloeijen voor God en het Vaderland’Ga naar eind5 hebben we, met het eveneens veelvuldig gebruikte begrip ‘Deugd’, al drie belangrijke eisen in handen waaraan bijv. poëzie moest voldoen. Aan de hand van een nadere analyse van het fonds (VIII.4) wordt geprobeerd aan te geven, hoe het fonds van Immerzeel is opgebouwd en of er op enigerlei wijze een wisselwerking is waar te nemen tussen zijn fondsuitgaven, de tijd waarin zij zijn verschenen en zijn motivering om ze uit te geven. Bij de beantwoording van de vraag naar het hoe en het waarom van de in het door Immerzeel opgebouwde fonds voorkomende titels, kunnen we formeel onderscheid maken tussen twee categorieën:
Dit formele onderscheid impliceert geen inhoudelijk verschil tussen beide categorieën. Zoals we zullen zien fungeren ze juist complementair ten opzichte van elkaar. Het onderscheid is louter om redenen van praktische aard gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1 De eigen titelsWie als uitgever boeken op de markt wil brengen, kan door derden teksten laten schrijven c.q. vertalen, zelf de pen ter hand nemen of afwachten totdat een auteur hem een oorspronkelijk of vertaald manuscript toestuurt.Ga naar eind7 Het onderscheid tussen oorspronkelijk en vertaald werk wordt hier gemaakt, omdat de kopijwerving van òf oorspronkelijk òf vertaald werk duidelijk een verschillende inspanning van de uitgever vergde. Voor het binnenhalen van oorspronkelijk werk diende hij voortdurend contacten te onderhouden met zijn (potentiële) auteurs, bij vertalingen moest hij er alleen voor zorgen tijdig zijn rechten te laten registeren. In de uitgeefpraktijk van Immerzeel komen we dan ook een grote hoeveelheid aanvragen tot voorgenomen vertalingen tegen.Ga naar eind8 Een inventariserend overzicht (zie bijlage 8) levert een totaal van maar liefst 142 aanvragen op, waarvan ongeveer 25% daadwerkelijk in vertaling bij Immerzeel verscheen. In dat opzicht verschilt hij niet van zijn confraters: men kon beter tijdig het recht op de vertaling van interessante buitenlandse titels laten vastleggen dan de kans lopen dat een andere uitgever het recht erop claimde. Zo blijkt Immerzeel in 1806 beducht voor de situatie, dat een van zijn confraters ook bezig is met een vertaling van Jenyns, View of the internal evidence of the christian religion reviewed, and dedicated by a father to his children. Lublink de Jonge is er al geruime voor Immerzeel aan bezig en, zo schrijft deze: het verwondert mij, dat gij het niet reeds, volgens het drukformulier door mij zelve in de wereld gebragt, bij uwen Magistraat hebt laten aantekenen, en dit in de Courant hebt doen adverteren.Ga naar eind9Pas als op 4 augustus de aankondiging in de Haagsche Courant is verschenen, kan Immerzeel gerust zijn.
Van Immerzeels eigen werkzaamheid hebben we in de biografische schets al kennis genomen. Vrijwel alles wat Immerzeel zelf heeft geschreven, vinden we ook in zijn eigen fonds terug. Daarnaast heeft hij ook een groot aantal werken vertaald, waaronder een selectie uit Massillons Sermons pour le carême en Sermons pour l'avent. Voorlopig wil hij zeven leerredenen uitgeven en mochten die aanslaan, dan hoopt hij ‘nog eenige andere Leerredenen in onze taal over te brengen.’Ga naar eind10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zelf hou mij met de vertaling bezig; reeds vier Sermons heb ik met onbedenkelijk genoegen afgewerkt, schrijft hij aan Willems en hij verwacht er, ook in Brabant, veel bijval voor.Ga naar eind11 Ter verkrijging van een approbatie wendt Immerzeel zich tot de ‘mede aartspriester’ J. van Banning, die hem aanraadt een katholiek als vertaler te nemen. Immerzeel is het met Van Banning eens: Niet tot het catholijk Kerkgenootschap behoorend, heb ik zelf de onvermijdelijke noodzaaklijkheid gevoeld om mijn arbeid ter herziening te geven aan een kundig Roomsch Pastoor (...)Ga naar eind12De approbatie komt af op 3 augustus 1823; vijf dagen later ligt het Zevental leerredenen (230908) in de winkel. Dat Immerzeel er als uitgever geen moeite mee had dit katholieke werk uit te geven hoeft geen verbazing te wekken, als we zien dat de Petit carême van Massillon al vele jaren tot de best verkochte boeken in Frankrijk behoorde.Ga naar eind13 Toch zal de uitgave van zijn vertaling geen groot succes geweest zijn, want een vervolg is nooit verschenen.Ga naar eind14 Door deze eigen vertalingen had Immerzeel de mogelijkheid de vertaalkosten in eigen portemonnaie te houden. Bij een bedrag van f 3,00 tot f 5,00 per gedrukt octavovel (= 16 blz.) bespaarde de vertaling van bijv. het boek van Massillon (25 vel) hem een bedrag van f 75,00 tot f 125,00. Net zo als hij op de vertaalkosten kon besparen door zelfwerkzaamheid, zo kon hij op het honorarium kosten besparen door eigen werk uit te geven. In dit verband zal het geen toeval zijn, dat er juist kort na het faillissement in één jaar (1813) drie werken van hemzelf verschijnen.
Immerzeel neemt in zijn eigen fonds een bescheiden plaats in. Het overgrote deel van de fondstitels is afkomstig van andere auteurs. Sommige van deze auteurs heeft hij gevraagd of hij hun exclusieve uitgever mocht zijn (bijv. Tollens en Bilderdijk), van anderen kreeg hij ongevraagd manuscripten toegezonden, die hij soms wel, soms niet heeft uitgegeven. Van het laatste is de aanbieding van H.J. Abbing uit Groningen een voorbeeld. Op 16 november 1834 vraagt deze aan Immerzeel of hij bereid is een boek van hem te drukken. De titel is ‘fragmenten uit mijne aanteekeningen’. Hoewel hij wijst op goede beoordelingen van eerder uitgekomen werk van zijn hand, gaat Immerzeel niet op zijn uitnodiging in. De op handen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnde verkoping van zijn fonds is er wellicht mede de oorzaak van. (Zie verder bij VII.3) Eerder dat jaar was Immerzeel wél ingegaan op een aanbieding van L.Ph.C. van den Bergh die hem had gevraagd op welke condities hij een Bloemlezing uit de dramatische werken van William Shakspeare (341119d) wilde uitgeven.Ga naar eind15 Waren auteurs eenmaal tot zijn fonds toegetreden, dan leidde dit meestal tot de uitgave van meer, al dan niet door Immerzeel geëntameerde werken van hun hand. Het verzoek om een bijdrage aan de Nederlandsche muzen-almanak was in elk geval standaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1.1 De auteursIn het jaar waarin Immerzeel definitief kiest voor een bestaan als uitgeverboekverkoper is hij in contact gekomen met twee belangrijke auteurs die na het aan lager wal raken en uiteindelijke overlijden van hun ‘vaste’ uitgever P.J. Uylenbroek moreel vrij waren om uit te zien naar een nieuwe uitgever. Zowel Hendrik Tollens als Willem Bilderdijk antwoordden positief op zijn verzoek om als hun uitgever te fungeren. Tollens schrijft 5 januari: Ja, zeker zult gy voor my drukken, en niemand anders dan gy; maar mijn voorraad is nog te gering om'er aan te beginnen. In de aanstaande maand, als ik in den Haag kom, spreken wy elkander dienaangaande nader.Bilderdijk reageert eind 1807 positief op een voorstel van de firma Immerzeel en Comp. om ten behoeve van een nieuwe druk van zijn Treurzang van Ibn Doreid het stuk na te zien.Ga naar eind16 Het feit dat deze beide auteurs zo'n belangrijke plaats innemen in het totale fonds van Immerzeel, rechtvaardigt een afzonderlijke behandeling. Vooral Tollens speelt in dit verband een belangrijke rol. Behalve dat hij éen van de trekpaarden van Immerzeels fonds was, moeten we ook wijzen op zijn rol als intermediair tussen Immerzeel en andere potentiële auteurs. Niet alleen in de eerste jaren van de Nederlandsche muzen-almanak, maar ook in de beginjaren van Immerzeels uitgeverij: Nu lieve Tollens! als gij wat ter uitgave hebt. je vous prie de ne pas m'oublier. Vooral, hoop ik dit jaar op een werkje van smaak met houterige vignetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen, Schenk, Nieuwenhuizen en (schoon die in dit illuster gezelschap niet voegt) den ondergeteekenden uit te geven?Ga naar eind17Daarnaast is een deel van Immerzeels auteurs afkomstig uit de kring van de vrijmetselarij, waartoe hijzelf in 1807 was toegetreden en waarvan ook zijn compagnon J.L. Kesteloot lid was. De namen van Johannes Kinker (100731a), Jan Schouten (o.a. 150424b, 161001, 161002, 171217, 191021, 190512), H. van Loghem, M. Westerman (071031a), G. Swartendyk Stierling (090604a) en H.H. Klijn (090903a) moeten in dit verband genoemd worden. Een deel van hen werkte ook mee aan Immerzeels Schouwburg voor in- en uitlandsche letter- en huishoudkunde.Ga naar eind18 De kennismaking met F.E. Turr dateert vermoedelijk uit de jaren 1807-1808, wanneer deze als zgn. orateur optreedt in de loge Les vrais bataves. Ook hij biedt zich aan als medewerker van Immerzeels Schouwburg. Veel namen uit de kring van de vrijmetselarij treffen we ook aan in verband met de Nederlandsche muzen-almanak. Door deze onderneming is Immerzeel eveneens in contact gekomen met een groot aantal potentiële auteurs, die op z'n minst via deze almanak op de kwaliteiten van Immerzeel als uitgever attent werden gemaakt. Aanwijsbare resultaten via deze invalshoek zijn bijv. de uitgaven van enkele werken van A.C.W. Staring (270910b; 320519), die zijn gedichten tot dan toe bij Thieme in Zutphen had uitgegeven. De bewaard gebleven brieven van Staring laten zowel een nauwgezette belangstelling zien voor de wijze van de uitvoering van de plaatjes bij zijn bijdragen in de almanakken of voor titelpagina's als een uitgesproken bemoeienis met de vormgeving van zijn werk.Ga naar eind19 In de persoon van Jan van Walré komen verschillende netwerken samen: hij droeg verschillende malen bij aan diverse jaargangen van de almanak en Immerzeel gaf in 1828 zijn Heksluiting (281106b) uit. Vermoedelijk kende Immerzeel hem echter ook al als medebroeder uit de kring van de vrijmetselarij, aangezien Van Walré lid was van de Haarlemse loge Vicit vim virtus.Ga naar eind20 Zijn leermeester Lublink eert hij postuum door van hem twee delen Verhandelingen (230218 en 230728) uit te geven. Voor de voorrede weet hij Jeronimo de Vries en M.C. van Hall te strikken; beiden kende hij in elk geval al via zijn Muzen-almanak: Zou het niet best zijn, dat dit voor U beiden geschreven en getekend wierd? Zeker zou dat de uitgave de meest vereerende houding hebben voor Lublinks nagedachtenis, en de invloed daarvan buiten kijf ten voordeele van het vertier werken.Ga naar eind21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over hun ‘vindingrijk opstel’ is Immerzeel zeer te spreken. De almanak brengt hem ook in contact met A. Boxman die hem er enkele bijdragen voor zendt. Op een verzoek van Immerzeel om vervolgens een bundel gedichten bij hem uit te geven, reageert Boxman positief: Den vorm der uitgave wenschte ik geheel in den smaak van het 1e deel der bij U uitgekomene Nieuwe Gedichten van Tollens,Ga naar eind22Het kopijrecht wil hij niet uit handen geven, want zoiets stelt mij geheel à la merci van den stommert, die misschien eenmaal voor weinige guldens uwe regten verkrijgen zal.Ga naar eind23Hij geeft het echter toch over aan Immerzeel, waarbij Boxman ondermeer bedingt, dat Immerzeel geen exemplaren tegen verminderde prijs op de markt brengt, want deze doet den armen poëet het ongelukkigste figuur ter wereld maken, daar hij aan den onkundigen hoop het treffendst bewijs schijnt te geven dat de oudere produkten van dezen tegen de latere van anderen in dezelfde verhouding staan, als oude aardappelen tot nieuwe.Ga naar eind241822 en de eerste maanden van 1823 gaan heen met de produktie van de bundel Gedichten (230514a) die begin mei verschijnt.Ga naar eind25 De bijdragen aan de almanak blijven een jaarlijkse aanleiding tot correspondentie. Een soortgelijke jaarlijkse correspondentie voerde Immerzeel met T.J. Kerkhoven, bestuurder van het Departement Letterkunde der Maatschappij Felix Meritis, die net als Boxman regelmatig een bijdrage zond. En op het moment dat Kerkhoven zijn blijspel De tweelingzusters (340528) uitgegeven wil hebben, is Immerzeel de eerste tot wie hij zich wendt. Heel anders verloopt het contact met Isaac da Costa, die weliswaar vanaf het begin toegezegd heeft aan de almanak mee te werken, dat ook enkele keren heeft gedaan, maar in 1829 afziet van verdere bijdragen. Hij wil Immerzeel niet jaar op jaar teleurstellen, omdat hij niet iets wil doen wat hem in wezen vreemd is, nl. publiekelijk naar buiten treden.Ga naar eind26 Ook met andere dichters van de jongere garde kwam hij via zijn almanak in contact.Ga naar eind27 Spontaan of op zijn verzoek zonden zij hun bijdragen in. Almanak-contacten met bijv. A. van der Hoop leiden er toe, dat Immerzeel de uitgever van diens eerste dichtbundel Poëzy (300630) wordt. Het contact | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Van der Hoop werkt vervolgens als een olievlek, wanneer hij in zijn kring andere aankomende coryfeeën als Jacob van Lennep en Potgieter warm weet te maken hun bijdragen voor Immerzeels almanak af te staan: Van Lennep zal ik nog wel eens aanporren, om wat voor uw Muzenbundel te leveren, en ik twijfel geenszins, of ik zal hier wel in slagen.Ga naar eind28Behalve zakelijk zijn de contacten tussen de 53-jarige Immerzeel en de 27-jarige Van der Hoop bij de voorbereiding van de bundel Poëzy ook op het persoonlijk vlak bijzonder vriendschappelijk. De brieven van Van der Hoop zijn joviaal van toon en hij zou al zijn werk bij Immerzeel hebben uitgegeven, ware het niet, dat Immerzeel categorisch had geschreven niets politieks van hem te willen publiceren. Ik had, schrijft Van der Hoop hem een en ander veel liever aan u om niet geschonken; te meer, dewijl de uitgever bij alles niet alleen welstaat; maar veel verdient. - Ik behoef u niet te zeggen, dat men zijne werken liever aan eenen boezemvriend, Dichter en uitgever van den eersten rang ter uitgave toevertrouwd, dan aan een' pasbeginnenden, die geen andere verdienste dan ijver bezit.Ga naar eind29Behalve een lied (300823) en de lierzang Aan Holland (310210) geeft Immerzeel in deze jaren nog Het schutters vaandel (311231) van hem uit. De Nederlandsche muzen-almanak houdt de contacten met Van der Hoop gedurende jaren levend en het jaar 1837 is gevuld met brieven over de totstandkoming van De renegaat (380101). Ook Nicolaas Beets komt in het fonds van Immerzeel terecht via de almanak. Het eerste contact was gelegd via een beleefd briefje van Beets, waarin hij Immerzeel vraagt anoniem enige dichtstukjes in de Muzen-almanak voor 1831 op te nemen. Immerzeel voldoet aan Beets' verzoek en vanaf dat moment draagt Beets jaarlijks zijn steentje aan de almanak bij. Medio 1834 legt hij aan Immerzeel zijn Jose voor, dat hij wil gebruiken als springplank voor zijn dichterlijke carrière. Hij zou het prachtig vinden als Immerzeel zijn ‘pers belasten wildet met het gedicht dat ik gereed ben u af te staan.’Ga naar eind30 Vóór zijn twintigste wil hij het gepubliceerd hebben. Immerzeel aarzelt, niet wegens inhoudelijke, maar om praktische redenen. Aan Schinkel schrijft hij: Van den jongen Hr. Beets (Student te Leyden) had ik gehoopt vrij te komen door hem voor de vuist te zeggen dat ik in April mijn fonds laat verkoopen; en zie zijn antwoord! Eilieve druk dit dingetje voor mij; (...) Ik zal de oplage maar tot 22 boek bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(...)Maar dit dingetje moet met een week of 3 gereed zijn. Hij wordt over een week of 5 20 Jaren, en voor dien tijd moet zijn eersteling in de wereld! Welk een vuur! Welke ambitie! wat is het anders op mijne Jaren.Ga naar eind31Maar Beets blijkt een onverwacht succes. De 550 exemplaren zijn binnen enkele jaren uitverkocht en er is een tweede uitgave van zijn Jose (380704) nodig. Het zal de 64-jarige Immerzeel in elk geval goed hebben gedaan dat de 25-jarige Beets hem in 1839 als redacteur van de Nederlandsche muzen-almanak is opgevolgd. Het contact dat Immerzeel met de Zuidnederlander Prudens van Duyse kreeg, was het gevolg van de Belgische Opstand. Deze kandidaat-in-de-rechten, die van een ‘hartelijke verknochtheid aan Koning en Vaderland’ blijk had gegeven, moest have en goed in zijn huis in Dendermonde achterlaten, op de vlucht ‘voor den wrok van zoodanigen, die de zaak der opstandelingen toegedaan zijn.’ Immerzeel entameerde een intekening bij vooruitbetaling op een uitgave van een bundel Gedichten (310715) van Van Duyse, om hem op die manier enigszins in zijn levensonderhoud te kunnen laten voorzien.Ga naar eind32 Met de opbrengst van f 133,00 was de eerste nood van Van Duyse gelenigd.Ga naar eind33 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1.1.1 H. TollensTot aan het moment dat Immerzeel het succes van de klein-octavo editie Gedichten met ander werk van Tollens wil herhalen, zijn de contacten tussen hem en Tollens steeds hartelijk geweest. Ze hadden sinds 1807, behalve in de uitgaven van enkele gelegenheidsgedichten, ook geresulteerd in de vier drukken van de uiterst succesvolle drie bundels GedichtenGa naar eind34, de Minnedichtjes (1809) en de twee stukjes Romancen, balladen en legenden uit 1818 en 1819. Ook was er eind oktober 1821 nog een bundel Nieuwe gedichten verschenen. Maar Tollens had grote moeite met Immerzeels reclamecampagne voor de klein-octavo editie van zijn Gedichten. Enthousiast koopmanschap van Immerzeel botste met Tollens' opvattingen over goed fatsoen. Hij wilde niet te koop aangeplakt hangen op muren en bruggen en evenmin dat men bij de buren langs de deur ging om intekeningen op zijn werk te verkrijgen. Als Immerzeel het plan opvat om voor een volgende bundel op soortgelijke wijze reclame te maken, verbreekt Tollens de relatie, want: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij zegt mij, dat de Uitgever van mijne Gedichten, mij wel op de handen mogt dragen: dat meende ik half en half ook. Maar zoudt gij geloven, dat die man mij daar en tegen zoo onbeschoft en onbescheiden behandeld heeft, dat ik alle betrekking met hem heb afgebroken, (...)Ook aan Tollens' redacteurschap van de Nederlandsche muzen-almanak kwam voorlopig een einde: ‘hij (zal), zelfs in zijn Muzenalmanak geen tittel meer van mij uitgeven’.Ga naar eind35 Uit een beleefd vriendelijk briefje van 25 november 1822 blijkt, dat de ruzie is bijgelegdGa naar eind36, maar nog in begin 1824 schrijft Immerzeel aan C. Loots: meer dan twintig Jaren was ik met T. op den gemeenzaamsten voet. De man is boos geworden, en ik mag mijn leven verliezen als ik er eene halve gezonde reden voor bedenken kan. Van mijne zijde heb ik alles toegegeven wat ik begreep dat hem hinderen of ontevreden maken kon, en hij schijnt te blijven mokken en knorren.Ga naar eind37Pas in 1825 laat Tollens via derden aan Immerzeel doorschemeren de bereidheid te hebben wel weer eens een bijdrage aan de Nederlandsche muzen-almanak te leveren ‘indien ik daartoe verzocht wierd.’Ga naar eind38 Weliswaar levert hij dan weer enkele bijdragen aan de almanak, maar het zou toch tot 1827 duren voordat er weer sprake is van een nieuwe bundel gedichten. En wederom boezemt een dreigende voortvarendheid van de kant van Immerzeel Tollens angst in: Lieve hemel! dat is om mij op de allervervaarlijkste wijze af te schrikken. Laat ik U mogen zeggen dat de uitgave van een dichtbundel voor mij geen commerciële operatie is, waar kracht en ijver moet achter gezet worden.Ga naar eind39De uitgave komt nog even aan een zijden draad te hangen, als de Rotterdamse boekhandelaar Jacob & Co te opzichtig biljetten heeft aangeplakt om bekendheid te geven aan de geopende intekening op Tollens' Romancen. Wanneer Tollens 's ochtends op 21 januari 1828 zijn huis heeft verlaten, keert hij na enkele minuten ijlings terug. Nog bevend van de sensatie die hem na het verlaten van zijn huis als koud water over 't lijf liep, schrijft hij naar Den Haag: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb hem [= Jacob] aangezegd, dat hij zonder een oogenblik uitstel die schandelijke aanplakbrieven zal hebben te doen afscheuren, of dat ik er hem geregtelijk toe insinueren zal. Heeft men dan geen het minste gevoel van welvoeglijkheid, (...) Ik wil aan geen kaden en bruggen ten toon gesteld staan naast de gecondemneerden van het Geregtshof.Ga naar eind40Gelukkig voor Immerzeel waait de storm over. Eendrachtig, maar in een duidelijk door Tollens gedicteerd tempo en op basis van een door hem opgesteld contract, komen de tweede druk van de Romancen en van het éerste deel van de Nieuwe gedichten van de pers. Het nieuwe twéede deel zou Immerzeel nog graag vóór december 1828 willen laten verschijnen, maar Tollens laat zich niet meer opjagen. Haast is slecht voor hèm en het komt noch de inhoud noch het uiterlijk van de dichtbundel ten goede. De vijfde druk van de Gedichten (in groot-octavo!) is het laatste grote wapenfeit dat Tollens en Immerzeel bindt. Op het moment dat Immerzeel zijn fonds in veiling heeft gebracht, houdt de briefwisseling vrijwel op. De brief van 4 december 1834 is een van de laatste: Men had mij reeds een enkel woord gezegd, omtrent Uw voornemen van Uwe zaken aan kant te doen. Het kan mij niet onverschillig zijn, in wiens handen mijne Gedichten komen. Ik wil daarom eventueel uwe intentie dienaangaande wel eens weten.Ga naar eind41Een antwoord van Immerzeel is niet bewaard gebleven, maar Tollens was over deze kwestie al in correspondentie met G.T.N. Suringar, bij wie hij in 1831 zijn Liedjes van Matthias Claudius al had laten verschijnen. Met het oog op eventuele aankopen wilde Suringar precies weten van welke fonds-artikelen Immerzeel al dan niet het kopijrecht bezat. Tot vreugde van Tollens wist Suringar op Immerzeels fondsveiling in 1835 het grootste deel van de Tollens-titels, inclusief de kopijrechten, te verwerven. De relatie tussen Immerzeel en Tollens bloedt langzaam dood en de vraag is, of de verhouding tussen beide mannen in de loop der jaren even vriendschappelijk is gebleven als zij was begonnen. Alles wijst erop dat de houding van Tollens ten opzichte van Immerzeel sinds 1822 veel van haar oorspronkelijk aanwezige warmte heeft verloren. Vermoedelijk heeft Tollens Immerzeels reclame-activiteiten nooit werkelijk kunnen vergeven. Vóór deze in Tollens' ogen onverkwikkelijke gebeurtenis was de relatie vriendschappelijk en hartelijk; daarna hebben zakelijkheid en gepaste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vriendelijkheid de boventoon gevoerd. Als de Haagse drukker Schinkel Immerzeel in 1836 schrijft: Het is niet juist van Tollens U zo onheus te bejegenen. Is het vanwege Claudius? Dit en een verlies eener nauwe betrekking gaan u zeer ter harte (...)Ga naar eind42wordt het langzaam duidelijk, dat er zelfs van de vriendelijke beleefdheid van weleer niets meer over is. Uit de correspondentie tussen Suringar en Tollens blijkt, dat het voor Tollens langzamerhand onverdragelijk was geworden dat Immerzeel nog altijd het kopijrecht op zijn Tuiltje van geurige dichtbloemen (1803) bezat, dat Tollens hem in het begin van hun relatie voor niets had afgestaan. Een eerder gedane belofte aan Immerzeel hem een nieuwe uitgave van het Tuiltje toe te staan, ligt Tollens dan ook zwaar op de maag: Uwe opmerking, dat ik hem deswegens mijn woord niet zou gegeven hebben, indien ik vooraf geweten had, dat hij mijne andere bundels publiek zou verkoopen, en dat hij hierin ook ten aanzien van de koopers niet royaal gehandeld heeft, is in alle opzigten juistschrijft hij aan zijn nieuwe uitgever.Ga naar eind43 Tollens weet Immerzeel in een zodanige positie te manoeuvreren, dat hij hem tenslotte het kopijrecht verkoopt: voor f 200,00 was Tollens tot zijn grote vreugde weer eigenaar geworden van het dichtbundeltje ‘dat mij zoo lang een doorn in het vleesch geweest is’.Ga naar eind44 Het is vermoedelijk deze koop die aan Tollens de gelegenheid geeft definitief met Immerzeel te breken: Apropos! Immerzeel heeft Prof. v.d. Hoeven in den arm genomen. De man wil volstrekt zijne relatien weer met mij aanknoopen. Hij weet dat ik ten minste een paar nieuwe bundels ter uitgave gereed heb liggen, enz.Van enig verder contact ontbreekt elk spoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1.1.2 W. BilderdijkIk stel my in der daad niets voor van den opgang der Uitgave van het een en andere, en de Hn. Sepp zullen zich bedrogen vinden. Het groot getal der overig zijnde Exemplaren van den Mensch by Allart, van den Eersten druk der Verhandeling over de Geslachten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
by Doll, en van de Nieuwe Mengelingen by IJntema; toont genoeg dat men niets van my lezen wil, wat Godsdienst, waarheid of kennis betreft: ik zwijg van de kunstenaryen nu zeven jaar lang gepleegd, om den Tweeden druk, thands in quaestie [nl. van de Verhandeling over de Geslachten der Naamwoorden in de Nederduitsche Taal, BPMD], te weeren. Men spreekt van 250 Exemplaren, maar geen derde van dit getal zal verkocht worden, ten minste zoo lang ik leef. Jaren na mijn dood mochten 't doen veranderen In deze passage uit een brief aan S.I. Wiselius zijn de Scylla en Charibdis met betrekking tot het uitgeven van Bilderdijks werken door hemzelf pregnant onder woorden gebracht. Enerzijds wilden uitgevers dat er iets van de glans van Bilderdijk uit hun fonds naar buiten straalde, anderzijds bleven ze vrijwel allemaal na verloop van tijd met grote hoeveelheden onverkoopbare Bilderdijk-titels zitten. In 1813 doet Tydeman verwoede pogingen om enig werk van Bilderdijk en zijn vrouw uitgegeven te krijgen. Bij Altheer te Utrecht en bij Blussé te Dordt krijgt hij nul op het rekwest en ook onderhandelingen met Honkoop te Leiden over een bundeltje gedichten van Vrouwe Bilderdijk lopen op niets uit:Ga naar eind46 Misschien kost gij inmiddels wel eens aan Immerzeel schrijven, die weer eene affaire begonnen heeft, van wien gij steeds content geweest zijt, en die zeker gaarn iets van U of uwe gade (misschien ook den Dargo (...)) zou uitgeven. Maar ik kan Immerzeel niet schrijven.Ga naar eind47Ook Tollens probeert werk van Bilderdijk geplaatst te krijgen en weet aanvankelijk Immerzeel te interesseren voor een bundel gedichten van Bilderdijk. Wanneer hij dit nieuws aan Bilderdijk schrijft, antwoordt deze hem: Ik ben altijd met ZijnEd. wel geweest en mijn hart heeft innig deel genomen in zijn ongeluk, en ik wenschte hem mijn achting en vriendschap te kunnen bewijzen op een manier meer overtuigende dan een verzennegotie.Ga naar eind48Maar van deze ‘verzennegotie’ komt voorlopig niets. Voorzover we dit uit de bewaard gebleven brieven van Bilderdijk kunnen opmaken was de relatie tussen hem en Immerzeel tot aan diens faillissement inderdaad ‘wel geweest’. Na de Treurzang waren er in 1808 maar liefst vijf andere werken verschenen: de Odilde (080917c), de herdruk van Vaderlandsche oranjezucht (081201a), twee delen Treurspelen (081130b; 081209a) en het eerste deel van de Najaarsbladen (081209b). De liefhebbers konden zich te goed doen aan ruim 1150 pagina's Bilderdijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De totstandkoming van deze werken had in het algemeen in eendrachtige samenwerking plaatsgevonden, al kende elke titel zijn specifieke problemen. Zo had het drukken van de Treurzang nogal wat voeten in de aarde gehad door het voorkomen van Arabisch, Grieks en Hebreeuws in het gedicht. Boven de herdruk van de Odilde hing de dreiging van een proces over het kopijrecht van de kant van de Amsterdamse uitgever J.B. Elwe, de oorspronkelijke uitgever ervan. Bilderdijk wist Immerzeel echter gerust te stellen met de mededeling, dat hij het kopijrecht nooit aan Elwe had afgestaan. De treurspelen leek Bilderdijk aanvankelijk aan Johannes Allart te gunnen. Deze Amsterdamse uitgever aasde ook op Bilderdijk. Had hij voor diens toneelstuk Floris de Vijfde 80 ducaten (f 420,00) betaald, voor andere treurspelen wilde hij dit keer niet zo diep in de buidel tasten. Slechts f 200,00 per spel had hij er voor over. En dat viel slecht bij Bilderdijk. Dat gemarchandeer was duidelijk zijn eer te na en toen Immerzeel hem dan ook een aanbod deed van f 1000,00 voor drie spelen, was de beslissing gauw genomen: ‘Natuurlijk geef ik ze hem.’ schreef hij aan zijn vriend J. Valckenaer.Ga naar eind49 En Allart had het nakijken. Bij de herdruk van Vaderlandsche oranjezucht bracht Immerzeel hem de gevaren van een herdruk onder ogen: Ik geloof dat Uwe gedachten omtrent de O.Z. gegrond zijn. Het is ja, zoo Anti-fransch als het hart van Z.M. maar van die zal het wel niet gelezen worden, en de oomens (zoo ge zegt) denken anders, en men moet (al zit men op den throon) contenance houden.Ga naar eind50moest Bilderdijk hem toegeven en hij suggereerde Immerzeel met de nieuwe titel ‘Verspreide Gedichten’ de oranje-getinte inhoud op een wat minder opzichtige manier te etaleren. In een voorwoord zou Bilderdijk dan kunnen verklaren, dat het hier om een aantal verspreide gedichten ging ‘die buiten des autheurs weten’ tijdens zijn uitlandigheid waren uitgegeven onder de titel Vaderlandsche oranjezucht: Maar, zoo UE 't goedvindt! - 't Is eigenlijk UWe zaak, en zoo men 't kwalijk mocht duiden, UWE draait er voor op, niet ik, doch dit zou mij leed doen.Ga naar eind51Een andere mogelijkheid om eventuele moeilijkheden voor te zijn was het oorspronkelijke jaartal 1805 op de titelpagina te behouden. Dat laatste gebeurde, echter onder gelijktijdige handhaving van de oorspronkelijke titel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar door het impressum ‘Leipzig 1805’ liet de censuur zich niet om de tuin leiden. In 1811 confisqueerde de politie ruim 400 exemplaren van de Vaderlandsche oranjezucht.Ga naar eind52
De enige wanklank horen we eind april 1808. Er vindt een onverkwikkelijk incident plaats, dat de goede relatie tussen Immerzeel en Bilderdijk danig op de proef stelt en de voortgang in de produktie ongunstig beïnvloedt. Immerzeel heeft een, naar Bilderdijks zeggen, schandelijke boodschap aan Valckenaer over doen brengen, bij zijn excuus voor nalatigheid in het tijdig betalen van honorarium. Wáárover Bilderdijk en zijn vrouw zo boos zijn, blijft duister, maar beiden zijn furieus. Volgens Immerzeel berust alles echter op een misverstand; het kost hem niettemin de grootst mogelijke moeite Bilderdijk en zijn vrouw van zijn goede intenties te overtuigen. De maanden mei, juni en juli gaan heen met het herstellen van de schade die de relatie door dit ‘misverstand’ had opgelopen. Pas op 15 juli schrijft Bilderdijk aan Valckenaer, dat de zaak is uitgepraat en dat Immerzeel heeft betaald.Ga naar eind53 Nadat de lucht opgeklaard was, werkten Immerzeel en Bilderdijk weer verder. Onder de door Bilderdijk gesuggereerde titel Verspreide Gedichten gaf Immerzeel vervolgens in 1809 nog twee bundels ander verspreid werk van hem uit.Ga naar eind54 De gelegenheidsstukken 's Konings komst tot den throon (090506a), De overstrooming (090506b) en Echtviering van Keizer Napoleon (100530) zijn de laatste uitgaven die van de hand van Bilderdijk en zijn vrouw bij Immerzeel en Comp. verschijnen. Het faillissement van de firma betekent tevens het (voorlopige) einde van de contacten. Enig lopend vertaalwerk van diverse Franse wetboeken en andere juridische werken die onder meer ook bij de firma Immerzeel en Co. zouden uitkomen,Ga naar eind55 wordt afgebroken. Immerzeel kan hem toch niet betalen. Maar, schrijft Bilderdijk aan Tydeman: ‘Ik wijt het den goeden Immerzeel niet, van wien ik inderdaad hou.’Ga naar eind56
We zagen al, dat anno 1813 de pogingen van Tollens en Tydeman om wederom werk van Bilderdijk bij Immerzeel geplaatst te krijgen op niets waren uitgelopen. Naar de reden kunnen we slechts gissen, maar vermoedelijk was de financiële situatie van Immerzeel nog niet van dien aard, dat hij zich in dit ook voor hem moeilijke jaar de risico's van een Bilderdijk-uitgave kon permitteren. Ook de algemene tijdsomstandigheden zullen bij de beslissing een rol hebben gespeeld. Ongetwijfeld was de uitgave van een tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel van Tollens' Gedichten profijtelijker en waren daar minder risico's aan verbonden. Pas het eerder gememoreerde briefje van Katharina Wilhelmina van 3 oktober 1816 zou de relatie tussen auteur en uitgever weer op gang brengen.Ga naar eind57 Terug in de stal van Immerzeel werkt Bilderdijk met dezelfde voortvarendheid als voorheen aan de uitgave van verschillende bundels gedichten. Maar voordat het zover is, worden er een paar afspraken gemaakt, waarbij de vaststelling van het honorarium centraal staat. Hoewel Bilderdijk zijn ‘aandeeltjen Dichterlijke reputatie’ niet meer zou willen opofferen aan geene dikte van boekdeel of weinig ducaten (...), of mijn uitgever en vriend (zoo men 't noemt) in de kleêren stekenGa naar eind58vindt hij het bod van f 150,00 voor twaalf bladen druks wel heel mager. Hij beseft dat de tijden zijn veranderd en dat Immerzeel hem niet zo royaal als vroeger tegemoet kan treden. Maar met dit honorarium zakt Bilderdijk onder f 14,00 per blad, de laagste vergoeding die hij ooit van een uitgever heeft gekregen: Vul Uwe f 150,- voor 12 bladen met het daaraan ontbrekende aan, en wij zijn het eens.Ga naar eind59Immerzeel gaat met deze f 14,00 per blad akkoord, waarbij Bilderdijk de correctie voor zijn rekening neemt en van elk werk 6 presentexemplaren krijgt. Een en ander resulteert tenslotte, na de nodige vertraging op de drukkerij van Pieper, op 2 augustus in de verschijning van Nieuwe uitspruitsels (170802). Vrijwel tegelijkertijd verschijnt van Bilderdijks hand bij de Amsterdamse uitgever P. den Hengst en Zoon het stuk De dieren. Door de vertraging bij Pieper komt dit nu ongelukkig uit, maar Bilderdijk voorziet geen grote nadelen maar echter zou ik 't dus niet gearrangeerd hebben; gelijk ik ook bij een ander arrangement met een ander Boekhandelaar gezorgd heb dat er geen concurrentie in de uitgave met de Uitspruitsels plaats vinden kan, (...)Ga naar eind60De andere boekhandelaar was de Dordtse uitgever Blussé, die hem in april 1817 het aanbod had gedaan voor f 21,00 per blad een bundel gedichten uit te geven. Hij had daarbij met het oog op de verschijning van de Nieuwe uitspruitsels bedongen, dat Blussé pas in 1818 zo'n bundel zou mogen laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnen. Ook had hij hem om een letterproef gevraagd, omdat hij zich ervan wilde overtuigen, dat Blussé geen knoeiwerk zou leveren. Deze letterproef had tot nu toe nog steeds op zich laten wachten: En dit sleept dus voort, zoo dat ik mij inbeelde dat hij mijn werk slechts gebruiken wil om van een oude letter en leêge drukkersknecht nog eenig profijt te trekken ten koste van de uitvoering.Ga naar eind61Bilderdijk werkt eigenlijk ook liever met Immerzeel ‘dan met den stijven, houten en smaakloozen B.’Ga naar eind62 In het aanbod van Blussé ziet Bilderdijk echter wel aanleiding een verhoging van zijn honorarium te bepleiten. Het verschil delen lijkt hem, maar ook zijn vrouw, redelijk en wij moeten, beide, haar te vriend houden. Uw Almanak zou er anders bij lijden, en mijn behoefte van een vriendelijk gezicht. - Wat zegt gij?Ga naar eind63De echtelieden accepteren een voorstel van f 400,00 voor wat de twee bundels Wit en rood (180813a-b) zouden worden, een mengeling van gedichten van zowel Katharina als Willem Bilderdijk. Omgerekend geeft Immerzeel dus f 16,50 in plaats van de gevraagde f 17,50 per blad: Zoo dat Gij uitgevende kunt blijven! - de Hemel verhoede dat ik Uw ruïne zou zoeken voor f 1,- meer per blad.Ga naar eind64Op soortgelijke condities komen er in 1819 onder de titel Nieuwe dichtschakering (191001a en 191001b) nog twee andere gemengde bundels uit. Immerzeel had ze al aan confrater Yntema aangekondigd: Met den Hr. Bilderdijk heb ik geconvenieerd over het uitgeven dit jaar van een paar boekdeelen Gedichten van hem en zijn wijfje.Ga naar eind65Hierna geeft Immerzeel er de voorkeur aan eens een geschrift in proza van Bilderdijk op de markt te brengen. Hoewel Bilderdijk zelf van mening was, dat zijn prozawerk voor het publiek niet echt aantrekkelijk zou zijn, had hij Immerzeel al in 1818 beloofd eens iets sturen ‘'t geen Gij dan persoonlijk en als Boekverkooper in- en doorzien kunt.’Ga naar eind66 Een tweetal stukken over ‘de gedaante der letteren’ en over de ‘orde der letteren in het alfabet’ ontlokken Immerzeel een opmerking over Bilderdijks ‘kolossale geleerdheid’. Bilderdijk had erom moeten lachen, maar: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen, mijn Vriend, gij moet het public dat leest of koopt beter kennen dan ik, en of onze Vriendschap of Uwe vooringenomenheid met mij moet U niet wegsleepen ten nadeele van den Boekverkooper of huisvader. Ik geloof dat het zeker beter afgaan zou zoo het uit het Fr. of Hduitsch vertaald ware; dit is nu eenmaal zoo bij dit onthollandscht geslacht.Ga naar eind67Maar Immerzeel wil het graag uitgeven en in 1820 verschijnt het onder de titel Van het letterschrift (200101) Voor de 13 bladen tekst had Immerzeel f 200,00 over gehad: ruim f 15,00 per blad.Ga naar eind68 In 1820 weet Immerzeel Bilderdijk ook zover te krijgen, dat deze belooft voortaan zijn dichtwerken exclusief bij hem uit te geven. Enerzijds is Immerzeel hierdoor primus inter pares ten aanzien van Bilderdijks poëzie, anderzijds manoeuvreert hij zich met deze belofte in een positie waarin Bilderdijk en zijn vrouw hem voortdurend met hun bundels poëzie weten te vinden. In 1820 verschijnen achtereenvolgens Perzius hekeldichten (200817), Poëzy door K.W. Bilderdijk (200902) en Zedelyke gispingen (201125). Naar aanleiding van de laatste bundel schrijft Bilderdijk: Daar zijn wel liefhebbers voor, maar Gij hebt mij eens gezegd, dat Gij niet gaarne verzen van mij bij anderen zaagt uitkomen. En dus bied ik het U aan, schoon ik U vrees te overladen.Ga naar eind69Want behalve aan poëziebundels werkte Bilderdijk aan ‘taal- en dichtstoffen’, waarvan het eerste deel eveneens in 1820 verschijnen zou onder de titel Taal- en dichtkundige verscheidenheden (201206). Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat Immerzeel anno 1820 in financiële problemen verkeert, moet hij niettemin in september van dat jaar aan Bilderdijk uitstel van betaling vragen voor (een deel van) het overeengekomen honorarium ad f 600,00 voor twee delen Taal- en dichtkundige verscheidenheden en de Poëzy van K.W. Bilderdijk. Uit een brief van 29 november blijkt, dat Immerzeel van een termijn van f 200,00 slechts f 100,00 kan voldoen en aan Bilderdijk moet beloven dat de rest volgt. Bilderdijk neemt er genoegen mee, maar schrijft tegelijk: Intusschen weet Gij dat onze Rekeng nog een aanmerklijk saldo (voor mij, aanmerklijk) op houdt staan. Anderen heb ik afgewezen, om dat Gij mij verzocht geen Poézij meer dan bij U uit te geven. Ik zou anders nu geld in kas hebben.Ga naar eind70 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar nog op 31 januari 1821, na ‘weer een Epoque van geldbehoefte’, zoals Bilderdijk Immerzeel voorhoudt, maakt hij hem duidelijk, dat hij alles bij elkaar nog f 450,00 van hem tegoed heeft: En gij wint vast, geld; gelijk ik U van [harte] gun en nog meer toewensch, mij-zelven niet dan 't benoodigden. - (...)Immerzeel moet in de loop van 1820 echter zoveel liggende gelden hebben geïnvesteerd in zijn lopende uitgaven, dat hij naarmate het jaar vorderde contanten tekort kwam om iedereen tijdig en naar behoren te kunnen betalen. Dat de achterstallige schuld aan Bilderdijk eind februari/begin maart 1821 kan worden ingelost, hangt ongetwijfeld samen met het feit, dat juist in die maanden de gelden van de jaarlijkse afrekeningen met de boekhandelaren binnenkwamen en Immerzeel dus weer over liquide middelen kon beschikken.Ga naar eind71 Nog maar nauwelijks heeft Bilderdijk zijn geld ontvangen, of hij zet zich aan de voltooiing van het tweede deel van de Taal- en dichtkundige verscheidenheden, dat kort daarop in mei 1821 verschijnt. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een herdruk van Het buitenleven (210721) en aan een herdruk van Vertellingen en romances (211106b), twee titels van Bilderdijk, waarvan Immerzeel dat jaar het kopijrecht had verworven.Ga naar eind72 Ook werkt hij aan een nieuwe bundel gedichten, waarvan de werktitel voorlopig ‘Sporkelgroen en Sprokkelhout’ is en die uiteindelijk als Sprokkelingen (210828) zal verschijnen. Maar op het moment dat Bilderdijk begint over de uitgave van een derde deel Taal- en dichtkundige verscheidenheden (220130) gaat Immerzeel dralen en hij vertoont geen enkele haast meer in het beantwoorden van Bilderdijks vragen hierover. Op 1 augustus wenst een boze Bilderdijk dan ook uitsluitsel over de vraag of Immerzeel het bewuste derde deel nog wel wil uitgeven. Antwoordt Immerzeel niet zoo moeten wij verder geheel van elkander af zijn.- Voor Uwen Almanack krijgt gij niets meer, dit kunt gij licht begrijpen: ik ben Ue zoo lang daarmeê te wille geweest om U dienst te doen, schoon tegen mijn hart; en thands is het daarmeê voor altijd over.Ga naar eind73Het antwoord van Immerzeel is niet bewaard gebleven, maar hij moet in elk geval geschreven hebben, dat het uitgeven van Bilderdijks (taalkundige) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken een verliesgevende bezigheid is. En Bilderdijk is nauwelijks verbaasd: Dat er bij elk werk van mij, geld inzinkt, als Gij meldt, wil ik gelooven; en ik geloof dat het met allen wezendlijken boekhandel (brochures volanten, tijdschriften, &c. tel ik daar niet onder, en kende men niet toen wij echten boekhandel hadden) zoo is. Die Handel is namelijk een fonds; en het is zekerlijk hard, als dat fonds meer inslorpt, dan 't vermogen toelaat. Doch waarom de palen van den handel niet uitgezet?Ga naar eind74Bilderdijk suggereert hem de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland, maar Immerzeel verwacht er niet veel van (vgl. VII.2.2.3). Wel zwicht hij voor Bilderdijks aandrang het derde deel als nog uit te geven. Het verschijnt tenslotte begin 1822. Uiteraard wil Bilderdijk niets liever dan onmiddellijk met een vierde deel verder gaan. Maar Immerzeel weet deze keer de uitgave het hele jaar 1822 af te houden: Dat Gij geen deel der Verscheidenheden in dit jaar uitgeeft, stelt mij schrikkelijk te loor om dat ik 't aan de Duitsche Geleerden die zich op ons oud Nederlandsch toeleggen beloofd had. Ik kan licht begrijpen dat Gij meer om handen hebt dan gij afkunt; doch wanneer dan zullen wij aan dat IVe deel beginnen?Ga naar eind75Dit traineren van een beslissing over het uitgeven van een vierde deel Taal- en dichtkundige verscheidenheden (230903) en het wederom niet tijdig betalen van afgesproken honorarium hebben repercussies op de verhouding tussen Immerzeel en Bilderdijks vrouw. Als Immerzeel begin 1823 te kennen geeft wel weer een gemengde bundel poëzie te willen uitbrengen, laat Bilderdijk hem weten: Gij hebt van een bondel dichtstukken van mij en mijne Egâ tesamen gesproken, maar met alle Uwe teloorstellingen hebt Gij 't zoo gemaakt, dat mijn vrouw volstrekt niet meer [met] Ue te doen wil hebben. En wie kan haar ongelijk geven? Het is inderdaad geen handelwijs, zoo veel hoois op zijn vork te nemen dat men haar niet tillen kan, en aan zijne verbintenissen ontbreken moet.De geschiedenis blijkt zich te herhalen, want opnieuw staat Immerzeel klaar met zijn excuses en belooft hij zich stipter aan zijn afspraken te houden. Maar Katharina is niet meer te vermurwen. Te vaak heeft zij leveranciers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die hun geld kwamen halen teleur moeten stellen, omdat Immerzeel niet tijdig aan zijn toezeggingen voldeed: Wilt Gij en kunt gij (want aan goeden wil zal het wel niet haperen naar ik, die alle harten bij mijn eigen denk, onderstel) van nu af getrouw en stipt aan Uwe engagementen te mijwaart voldoen (want op 't stipte komt het mij nog vrij meer aan dan op de sommetjens zelve), zoo is de vraag, of Gij dan nu ('t dadelijk beginnen van de Verscheidenheden vaststaand) ook nu, en wel spoedig, een dichtbondeltjen op nieuw van mij wilt? (...) Want met mijne vrouw, als gezegd is, is 't uit.Ga naar eind77Toch had Immerzeel in 1822 ten aanzien van Bilderdijk niet stil gezeten. Want behalve een herdruk in klein-octavo van Poëzy en MengelpoëzyGa naar eind78 was er ook nieuw dichtwerk verschenen in de vorm van twee delen Krekelzangen (220925 en 221126). Het ‘dichtbondeltjen’ dat Bilderdijk in de brief van 7 februari voorstelt, resulteert zelfs nog in een derde deel Krekelzangen (230820), maar dan vindt Immerzeel het genoeg. Op de vraag van Bilderdijk: Maar hoe nu verder? (...) Cordaat derhalve gesproken, en zonder inbreuk op onze betrekking! Convenieert het U, zoo zeg, wanneer te beginnen?Ga naar eind79krijgt Bilderdijk inderdaad het kordate antwoord dat hij verlangt. Immerzeel ziet er geen heil meer in op dit ogenblik nog meer nieuwe gedichten van Bilderdijk uit te geven. Zijn negatieve beslissing zal vooral op zakelijke en niet zozeer op inhoudelijke gronden hebben berust: de markt raakte langzamerhand overvoerd met Bilderdijk-poëzie. ‘Zonder U aan de onaangenaamheden langer bloot te stellen, zullen zij wel een drukker vinden;’ reageert Bilderdijk begripvol, maar zelfverzekerd. Immerzeel verzorgt in de jaren vanaf 1823 nog wel enkele herdrukken van de poëtische werken van Bilderdijk: in het klein-octavo formaat verschijnen in 1828 een tweede druk van de Mengelingen (280731 a-b) en een herdruk van De ware liefde tot het vaderland (280628a). Ook Bilderdijks editie van De Geuzen van O. Zwier van Haren (261009b-c) komt in herdruk nog op de markt. Alles wat hij bij het leven van Bilderdijk verder nog uitgeeft, heeft betrekking op zijn taalkundige werk, waarbij vooral de uitgave van de Nederlandsche spraakleer (261008) Immerzeel in eerste instantie wel aantrekkelijk voorkomt. Maar alvorens deze grammatica te publiceren dringt Bilderdijk aan op de uitgave van nog een aantal taal- en dichtkundige verscheidenheden, want zijn grammatica moet niet te dik worden. Daarom wil hij allerlei nog niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besproken kwesties eerst nog in een andere vorm publiceren. In weerwil van eerdere ervaringen met de Taal- en dichtkundige verscheidenheden uit 1821-1823 weet Bilderdijk Immerzeel over te halen tot nog vier delen. Ze verschijnen in 1824 en 1825 onder de titel Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden (240913a etc.). Ook deze werkjes zijn volgens Immerzeel geen commercieel succes geweest. Bilderdijk antwoordt hem: Dat Gij f 2000.-.- aan de Verscheidenheden verloren hebt, is boven mijn begrip, dat ook geen denkbeeld van boekverkooperij heeft. Maar het koomt mij vreemd voor. Niet dat ik juist geloof dat er groote trek in zijn kan, want zij zijn vast den een te hoog, den ander te droog &c. &c. maar ik vat niet, dat Gij zulk een sommetjen wegsmijten zoudt. Of 't mag zijn dat Gij op een toekomenden trek speculeert, het zij voor aanstaande Liefhebbers der taal, het zij voor een vermeerdering van kaaswinkels. Herdingh vertelde mij ook iets dergelijks, maar voegde daar bij, dat hij 't deed om zijn fonds dat er meê verbeterd werd. Het Arabisch versta ik beter dan zulken discoursen.Ga naar eind80Hoewel Bilderdijks plannen voor zijn grammatica al van ver vóór 1800 daterenGa naar eind81 heeft hij anno 1825 nog de nodige moeite hem te voltooien. Vermoedelijk naar aanleiding van de voor hem teleurstellende verkoopresultaten van de Verscheidenheden begint Immerzeel enige aarzeling te vertonen t.a.v. de voorgenomen uitgave van Bilderdijks grammatica. Maar blijkbaar is Bilderdijk ook deze keer overtuigend genoeg: Zoo ik van elk Boekverkooper die mij in een paar jaren om mijn grammatica gevraagd heeft, 10 ducaten ontfangen had, had ik vast meer dan f 100.- bij een. Gij hebt lastige Confrères, dat heb ik ondervonden. Den druk echter geloof ik niet te beleven. Maar het zij [zoo]; het stuk zal daarmeê niet in waarde verminderen, en zeker geloof ik dat er in oud of nieuw, Oost of West, al gingt ge naar Polynesia, geen zoo eenvoudige en zoo grondige grammatica bestaat.Ga naar eind82Hij wil de spraakkunst echter, in tegenstelling tot andere werken, ook niet eerder aan de drukpers toevertrouwen dan dat hij er helemaal klaar mee is. Hij heeft Da Costa bereid gevonden hem bij de correctie van de proeven terzijde te staan. Nu is hij nog op zoek naar iemand die de tekst onder zijn toezicht in het net wil overschrijven. Immerzeel stuurt er zijn zoon Jan op af, die na de sluiting van zijn winkel in Rotterdam in begin mei 1826, weer werk zocht. Hij viel bij Bilderdijk erg in de smaak, maar Jans plotselinge verdwijning dwingt hem een andere afschrijver te nemen.Ga naar eind83 De voltooiing komt in zicht en al is Bilderdijk niet enthousiast over de druktechnische kwaliteiten, op 20 oktober feliciteert hij Immerzeel met het resultaat. Maar onenigheid en misverstand over de wijze van afdoening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het honorarium van f 500,00 beheersen de correspondentie nog tot ver in 1827. Uit de enig bewaarde brief van Immerzeel aan Bilderdijk van 16 augustus 1827 blijkt het om een bedrag van f 20,00 te gaan, dat Immerzeel buiten het honorarium wilde houden, maar Bilderdijk in contanten uitbetaald wilde zien: Ik heb altijd en in alle gevallen er eer in gesteld de vlag voor u te strijken; dit doe ik nu weder met opzigt tot den inhoud en toon van uwen onaangenamen van gisteren. (...) Ik weet wel dat door u eenige kleine verschotten gedaan zijn; doch mijne intentie was en is nog, die op eene andere wijze te vereffenen.Ga naar eind84Via Bilderdijks zaakwaarnemer L.C. Luzac wordt de zaak tenslotte in goede banen geleid.Ga naar eind85 De publikatie van de Nederlandsche spraakleer (261008) bracht Immerzeel in aanvaring met de firma J.C. Sepp en Zoon te Amsterdam. Kort nadat hij in de Haarlemsche Courant van 8 juni 1826 heeft aangekondigd de langverwachte Nederlandsche spraakleer van Bilderdijk te publiceren, krijgt hij post van deze Amsterdamse firma.Ga naar eind86 Nu zij hebben gelezen, dat Bilderdijk zijn spraakleer aan Immerzeel heeft gegund in plaats van aan hen, bieden zij hem de tweede druk van diens Verhandeling over de Geslachten der Naamwoorden in de Nederduitsche Taal (1818) en de Geslachtlijst der Nederduitsche Naamwoorden, op stellige taalgronden gevestigd (1822) aan. Zij hebben immers nu verder niets meer van Bilderdijk te verwachten. Van de Verhandeling resp. Geslachtlijst hebben ze nog 300 resp. 400 exemplaren in hun magazijn liggen, die ze voor f 915,00 aan Immerzeel willen overdoen. Een eerder bod van f 600,00 van Immerzeel wijzen ze hiermee van de hand. Er ontwikkelt zich een langdurig handjeklap met op de achtergrond een dreigende rechtszaak over het kopijrecht op de Geslachtlijst. Zij blijven van mening, dat Bilderdijk hun de uitgave van de spraakleer had beloofd, alsmede het kopijrecht op de Geslachtlijst heeft afgestaan. Maar op 5 september 1826 oordeelt Bilderdijk: Wat de Sepps betreft, zij zijn Ezels, en durven mij niet eens schrijven. Ongelukkig ben ik aan dat volkjen geraakt door Wiselius, met wien men altijd kwalijk uitkoomt. - Wat zotten brief zij zullen laten opstellen om mij te schrijven, kunnen wij licht afwachten. Ik heb hem het werk [de Geslachtlijst] nooit verkocht.Ga naar eind87De onderhandelingen raken in een impasse. Toch zet Immerzeel zijn plannen voor de uitgave van de Nederlandsche spraakleer door, zonder dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overigens de firma Sepp in het geweer komt. Pas begin 1828 komen de partijen tot een vergelijk, waarbij Immerzeel aan het langste eind trekt: voor f 586,20 neemt hij uiteindelijk 394 stuks Geslachtlijst (incl. 15 ex. op bestpapier) en 189 Verhandeling over,Ga naar eind88 inclusief het kopijrecht.Ga naar eind89 Als extraatje levert Immerzeel er de voorjaarsaanbieding (verkoopwaarde f 182,35) nog gratis bij.Ga naar eind90 Wat Immerzeel precies van plan was met deze op het eerste gezicht onverkoopbare titels is onduidelijk. Uit een suggestie van Immerzeel om een door Bilderdijk voorgestelde uitbreiding van de Geslachtlijst achter de uitgave van 1822 te voegen, spreekt de gedachte om de 394 pas verworven Sepp-exemplaren in een nieuw jasje te gelde te maken. Maar Bilderdijk houdt een dergelijke opzet tegen: de Geslachtlijst kan zeker vermeerderd worden, maar dan in zijn geheel. Het zullen dan in totaal drie in plaats van twee delen worden. Op die suggestie gaat Immerzeel voorlopig niet in. Bilderdijk klaagt tegen Willems: en schoon anders ook de uitgebreider Geslachtslijst der Naamwoorden, en meer, voor den druk lang bereid ligt, de Boekverkoopersbelangen overdwarsen dit tot mijn leedwezen, en ik ben thands in de termen niet van dit te dwingen, of door te zetten.Ga naar eind91Een andere reden voor de aankoop is wellicht, dat Immerzeel langzamerhand probeerde een zo volledig mogelijk Bilderdijk-fonds op te bouwen. Plannen om op den duur à la Feith een uitgave van de ‘Volledige werken’ van Bilderdijk op de markt te brengen, hebben mogelijk ook een rol gespeeld. Het zal hem dan ook niet zozeer om de exemplaren als wel om de kopijrechten van beide titels zijn begonnen: van de tweede druk van de Verhandeling blijken er van 189 aangekochte exemplaren anno 1835 nog 49 over, van de 394 van de Geslachtlijst zijn er nog 201.Ga naar eind92 Zo hij op de verkochte exemplaren al winst heeft gemaakt, kan dat niet veel zijn. Vrijwel alles wat hij van deze beide titels nog verkocht heeft, maakte deel uit van de voordelige aanbiedingspakketten van 1829 en 1830. De aankoop van de rechten moet hem derhalve een goede investering op de lange termijn hebben geleken. Het kopijrecht stelt Immerzeel veilig door Bilderdijk een verklaring te laten tekenen waarin deze voor f 300,00 afstand doet van alle rechten op de Geslachtlijst en de Verhandeling erover en op het handschrift van de nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgave van de Geslachtlijst, dat Bilderdijk voorlopig nog onder zich houdt. Deze belooft hem tegelijk ‘een woordenboek der Spelling van de Nederlandsche taal’ gereed te maken.Ga naar eind93 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar Bilderdijks krachten nemen zienderogen af. De correctie gaat Immerzeel te traag. Aan drukker Schinkel schrijft hij: Blijft hij bij zijn weigering om verder proeven na te zien, ik zal de kopij terugnemen en wij zullen voortgaan. Ben ik bij hem in huis, en kan ik hem niet te spreken krijgen, dan spreek ik zijn vrouw, zijn' zoon of zijn meid en ga niet heen als met de documenten onder mijn arm.Ga naar eind94De verschijning van dit Woordenboek voor de Nederduitsche Spelling (291216b), dat in feite een herziening blijkt te zijn van het gelijknamige Woordenboek van Siegenbeek, wekt dan ook alom verbazing. H.W. Tydeman vraagt zich af, of het werk wel echt van Bilderdijks hand is en of dit werk met zijn toestemming is uitgegeven. Is het geen ‘boekverkoperssmouserij’ vraagt hij Bilderdijk?Ga naar eind95 En deze kan het zich allemaal niet meer goed herinneren: Ik heb geen Woordenboek van Spelling gemaakt, maar geloof schier dat ik er een nagezien heb voor Immerzeel op zijn verzoek, meer weet ik daar niet van te zeggen, en misschien ook niet.Ga naar eind96Bilderdijks zoon Lodewijk gaat steeds meer de honneurs waarnemen, vooral na het overlijden van zijn moeder Katharina Wilhelmina op 16 april 1830. De voorbereiding van de publikatie van de nieuwe en verbeterde Verklarende geslachtlijst (321231a, 331214a, 341213) loopt daarom ook voor een deel via Lodewijk. De geplande drie delen liggen in handschrift al enige tijd gereed. Het eerste deel stuurt Lodewijk naar Immerzeel, maar als hij te lang met het tweede en derde deel wacht, ontstaat er enige wrevel bij Immerzeel. Lodewijk wil niets afstaan zonder toestemming van zijn vader wijl zoodanige handelwijze in een rebellenwereld en niet in een beschaafd huisgezin plaats heeft. En dus stuit al hetgene U deswegens over mij geschreven heeft op mijn pa af, tegen wie U mag zien hoe U te verontschuldigen.Ga naar eind97In de tweede helft van 1831 wordt een begin gemaakt met de produktie van het eerste deel. Bilderdijk zelf kan wegens zijn gezondheid nog maar weinig bijdragen en nog voordat het eerste deel verschijnt, overlijdt hij op 18 december 1831, 75 jaar oud. De delen Verklarende geslachtlijst zijn dan ook alle drie postuum verschenen. Na Bilderdijks dood ziet Immerzeel kans uit diens boedel het kopijrecht te verwerven op een aantal nagelaten en nog niet eerder uitgegeven wer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Hoewel de verhouding tussen Lodewijk Bilderdijk en Immerzeel van meet af aan stroef is geweest, wordt er in februari 1834 een definitieve overdracht getekend, waarin is vastgelegd, dat Immerzeel het kopijrecht verwerft van alle ‘in de Nederduitsche taal geschreven werken en opstellen in poezij en proza’ die door Bilderdijk zijn nagelaten. Voor elk octavoblad kopij (= 16 blz.) betaalt hij f 16,00 aan de erven, hetgeen per saldo een bedrag van f 742,50 impliceert.Ga naar eind98 De omstandigheid dat Immerzeel de veiling van Bilderdijks bibliotheek heeft mogen verzorgenGa naar eind99, bracht hem in een voor een uitgever ongetwijfeld aantrekkelijke situatie. De goede contacten met de executeurs van de nalatenschap J.W. Willekes en N. Carbasius gaven hem de mogelijkheid afspraken inzake het publiceren van onuitgegeven manuscripten buiten de veiling om te regelen. Wat hem niet lukte, was de uitgave van Bilderdijks Geschiedenis des vaderlands. Nog vóór Bilderdijks dood had Immerzeel al voorgesteld dit werk uit te geven, maar Tydeman meende meer rechten op het handschrift te hebben: Ik heb hem gezegd, dat het Handschrift aan mij afgestaan was op mijne belofte van het UWE. het wel zou willen toestaan en zeide dat de Heer da Costa van het zelfde denkbeeld was.Ga naar eind100Ondanks herhaald aandringen slaagt Immerzeel er niet in het manuscript in handen te krijgen.Ga naar eind101 Maar hij had wèl twee delen Nalezingen (330101, 330519a), twee delen Opstellen van godgeleerden en zedekundigen inhoud (330519b, 331117b) en de vertaling van de Kerkredenen van J.M. Merle d'Aubigné (331117a) aan zijn Bilderdijk-fonds weten toe te voegen.
Wanneer we aan het eind van dit overzicht de relatie tussen Immerzeel en Bilderdijk proberen te bepalen, dan lijkt een term als zakelijkheid de meest karakteristieke omschrijving. Van beide kanten worden weliswaar alle vormen van wellevendheid en vriendschappelijke bejegening in acht genomen, maar van een echte vriendschap is geen sprake. Geld, tijdige betaling van overeengekomen termijnen, het continue aanbod van nieuwe werken, de produktie van lopende werken, etc. bepalen bij voortduring de inhoud van Bilderdijks brieven. De houding van Immerzeel in dezen getuigt van een steeds toenemende ambivalentie ten aanzien van het publiceren van Bilderdijks werken. Vóór Immerzeels faillissement stonden zakelijkheid en koopmanschap wellicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog wat teveel in de schaduw van zijn welwillendheid en naïviteit; er was tenslotte geld genoeg. In de loop van de twintiger jaren lijken zakelijkheid en koopmanschap meer op de voorgrond te staan. Toch komt Immerzeel niet van Bilderdijk los. Hij heeft immers niet op een breuk met Bilderdijk willen aansturen - financieel gezien waren daar gelegenheden genoeg voor geweestGa naar eind102 -, en als uitgever is hij de waarde van Bilderdijks werken blijven inzien. Dat Immerzeel het met de onmiddellijke afzet van sommige Bilderdijk-titels soms moeilijk heeft gehad, staat vast. Dat hij desondanks van zijn auteur Bilderdijk een fonds heeft weten op te bouwen, zal hem op den duur echter geen windeieren hebben gelegd. Het totale Bilderdijk-fonds is in 1835 vermoedelijk voor f 7 à 8.000,00 geveild.Ga naar eind103 Lodewijk Bilderdijk heeft later verklaard dat Immerzeel zijn vader ‘schandelijk had afgezet’.Ga naar eind104 Voor zover ik heb kunnen nagaan, is Bilderdijk echter altijd mans genoeg geweest om zijn belangen ten opzichte van Immerzeel tot eigen tevredenheid en die van zijn vrouw te regelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. 1.2 De overheidDiverse malen heeft Immerzeel zelf initiatieven ontplooid om tot een uitgave te komen waarbij de overheid een belangrijke rol speelde. Weinig van deze initiatieven zijn echt succesvol te noemen. Voor een deel was dit te wijten aan het feit dat de firma failliet is gegaan. Een reeks vertalingen van allerhande wetboeken kon hierdoor niet worden afgemaakt. Anderzijds begon de overheid zich op een zodanige wijze met de totstandkoming van met name juridische werken en wetboeken te bemoeien, dat van een slagvaardig handelen geen sprake meer was. Diverse projecten werden daardoor in de kiem gesmoord. Een goed voorbeeld van ambtelijke competentiestrijd anno 1810-1811 is het privilege, dat de firma had gevraagd en verkregen van de Prins Aarts-Thesaurier des Rijks, Algemeen Stedehouder van Z.M. den Keizer en Koning, De Hertog van Plaisance voor het drukken en uitgeven van een ‘Almanak van het Departement der Monden van de Maas’. Immerzeel richt zich vervolgens tot de burgemeester van Den Haag met het verzoek aan deze almanak te mogen geven den titul van Almanack van de Stad den Haag, in het Departement der Monden van de Maas, heeft de Maire het voorsz. verzoek geaccordeert.Ga naar eind105 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ruim twee maanden later, op 18 maart, blijkt de prefect van het Departement er een stokje voor gestoken te hebben. De burgemeester mag van hem geen inlichtingen verstrekken aan Immerzeel voor een Almanack, die hij [= Immerzeel] van voornemen is uit te geven, alzoo zoodanige Almanack over het geheel Departement bij vervolg onder zijn toeverzicht zal worden uitgegeven.Ga naar eind106Immerzeel wendt zich door middel van een schrijven tot de prefecture, waarin hij de hoop uitspreekt, dat, zodra de prefect het manuscript gereed heeft, de firma Immerzeel & Co. het zal kunnen drukken op de manier die de prefect haar zal voorschrijven.Ga naar eind107 De vraag of de prefect de opdracht uiteindelijk aan de firma Immerzeel zou hebben gegund, is academisch; het faillissement maakte verdere correspondentie over deze ‘Almanak’ overbodig. Maar veel interessanter dan deze ‘Almanak’ was langzamerhand de markt voor vertalingen van Franse juridische werken en wetten geworden. Temeer als op 1 januari 1811 in Holland de Franse wetten van kracht worden, is het de eerste zorg van de overheid ‘om die wetten onder het verstandelijk bereik te brengen van hen die er zich naar hadden te gedragen’, zoals Kruseman het formuleert: Het hollandsche volk toch, vooral de burgerklasse, kon niet geacht worden fransch te verstaan, en het lag als van zelf voor de hand, dat onze rechtgeleerden en uitgevers er oogenblikkelijk op uit zouden zijn om van die wetboeken en wetten vertalingen te maken. Eer te veel dan te weinig. Want de boekhandel zou in het voldoen aan de algemeene behoefte een winstgevende onderneming zien en met verschillende uitgaven en formaten daarin een wedloop aangaan, die ten nadeele van staat en handel zou kunnen strekken en dus voorkomen moest worden. Hier kon de censuur beginnen.Ga naar eind108Op 3 november 1810 deed de Prins Stedehouder een aanschrijving uitgaan betreffende het (doen) drukken van wetboeken en wetten. Zij kwam erop neer, dat het aan rechtsgeleerden en boekverkopers vrij stond vertalingen in het Hollands te vervaardigen, echter met verlof van de Prins Stedehouder. Bovendien diende de Franse tekst steeds tegenover de Hollandse geplaatst te zijn en de druk diende voor de eerste maal bewerkt te worden ter Keizerlijke Drukkerij te Amsterdam.Ga naar eind109 Nu had de firma Immerzeel en Co. op het gebied van rechtskundige werken al een voortrekkersrol proberen te spelen, die haar in zakelijk opzicht werd ingegeven door de politieke situatie. Had zij al in 1808 een groot con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tract met het huis Bossange et Masson gesloten tot import van een grote hoeveelheid rechtskundige werken, in de daaropvolgende jaren wilden Immerzeel en Kesteloot juridisch Holland vooral van dienst zijn met actuele vertalingen van de voor hun beroepsuitoefening noodzakelijk hand- en wetboeken. Zo maakt in augustus 1810 de laatste staatsverwisseling, die eerlang het Notarisambt een geheel nieuwe inrigting geven zal, () eene spoedige vertaling der beste Fransche voorschriften over dat Ambt onontbeerlijk.Ga naar eind110De voorgenomen uitgave van de vertaling van Massé's werk over het notarisambt is zó gewild, dat Immerzeel zich in een schrijven tot zijn confraters richt met de vraag, of zij bereid zijn een aangekondigde vertaling van confrater Willem van Bergen te Breda te boycotten: Wij vleijen ons dus, dat UEd. de bevordering van ons belang zult voortrekken aan dat van eenen Boekverkooper, die, omdat hij eenige dagen vroeger onder de Fransche heerschappij is gekomen, in deze betrekking het verfoeilijk middel waant gevonden te hebben om, strafloos, den gevoeligsten slag aan onzen Hollandschen handel toe te brengen.Ga naar eind111De firma richt zich ter bescherming van het drukken en uitgeven van dit werk ook tot de Prins Stedehouder. Immers, de firma had zich het exclusieve recht op de vertaling verworven, geheel conform de voorschriften van de wet van 3 juni 1803. Nu was het volgens die zelfde wet verboden om van elders exemplaren in te voeren en het was juist déze bepaling die de voorgenomen uitgave, waaraan aanzienlijke kosten waren verbonden, mogelijk maakte. Bij Immerzeel bestond echter de vrees, dat kwaadwillenden ook een vertaling zouden kunnen voorbereiden met het doel deze uit te geven zodra Holland geheel onder de Franse wetten zou vallen. Juist die wetten zouden het aan Immerzeel en Co. kunnen verbieden hun werk te debiteren in die delen van Holland die al door het laatste verdrag waren geïncorporeerd in het Franse Rijk. Een en ander zou tot grote schadeposten kunnen leiden en zelfs tot het staken van de verdere vertaling: Et afin d'etre mis hors de toute inquietude a cet egard, & de pouvoir continuer tranquillement leur travail commence, ainsi que d'en avertir tous ceux qui pourraient chercher a les supplanter, ils demandent respectueusement que Votre Altesse Serenissime daigne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
expliquer: que les Requirans pourront jouir du droit acquis par la ditte loi sur la publication d'une traduction Hollandais de l'ouvrage de Massé, intitulé Le parfait Notaire, (..)Ga naar eind112Het bovengenoemde decreet van 3 november 1810 doet de firma Immerzeel en Cie. eveneens op 15 december 1810 een verzoek richten tot de Prins Stedehouder om ter controle van de vertaling van de Code de l'Enregistrement, du Timbre etc. door professor Konijnenburg een censor aan te stellen.Ga naar eind113 De firma verzoekt tevens het exclusieve privilege om deze vertaling te publiceren. Maar de firma A. Blussé & fils te Dordrecht blijkt al bezig te zijn met een werk ‘relatif aux dits droits’ en Immerzeel heeft voorgesteld om er een gemeenschappelijke onderneming van te maken. Op 20 december schrijft Immerzeel: ils prient donc Votre Altesse d'accorder a Mr. Blussé et aux Soussignés & Comp. le privilege exclusif de publier une traduction Hollandaise avec le texte en regard du Code de l'Enrégistrement et du Timbre.Ga naar eind114In dezelfde brief schrijft hij verder, dat hij ook een gereedliggende vertaling van het ‘Decret Impérial, relatif aux Ceremonies publiques, preseances, honneurs civils et militaires au palais de St. Cloud, le 24 Messidor au XII.’ op de markt wil brengen. Om zeker van de juistheid van de vertaling te zijn, wil Immerzeel graag dat de Prins Stedehouder een censor benoemt. Langzaam wordt de bemoeienis van de firma met het uitgeven van wetten en decreten, alleen of met andere, groter. De werkzaamheden verdeelden zich als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de Code de la conscription en het Manuel des Huissiers ontstaan enkele moeilijkheden. De censor Van Gennep heeft de eerste vellen druks met zijn correcties teruggezonden en deze zijn sinds vijftien dagen gereed. De proefvellen B en C van beide werken, schrijft Immerzeel op 23 december 1810, zijn ook klaar, maar naar welke censor moeten wij ze sturen? Van Gennep stuurt ons naar Mr. Scholten te Oud-Haarlem, die het te druk heeft. Daarna verwijst hij ons naar Mr. van Wezelen Scholten in Den Haag, die ook weigert. Nu richten zij zich op aanraden van Van Gennep maar rechtstreeks tot de Prins Stedehouder met het verzoek, of hij door het aanwijzen van een censor een einde kan maken aan de stagnatie in de produktie. Fijntjes merken zij daarbij op, dat zo'n oponthoud haaks staat op de intenties van de Prins Stedehouder om zo snel mogelijk exacte vertalingen van deze werken het licht te doen zien.Ga naar eind116 Vermoedelijk heeft het nazien door een of meer censoren toch nog geruime tijd geduurd en werd de voltooiing vervolgens opgehouden door het faillissement. Pas op 27 juni 1812 bericht de drukker J.J. Stuerman aan de prefect, dat in april van dat jaar bij hem zijn gedrukt het Handboek der Deurwaarders en het Handboek tot gebruik van het gezegeld papier.Ga naar eind117 De naam van de firma Immerzeel en Comp. is dan echter nergens meer te bespeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.1.3 De Nederlandsche muzen-almanakDe naam van Immerzeel is voor de hedendaagse literatuur-historici vooral verbonden met de uitgave van de Nederlandsche muzen-almanak. Zijn optreden als initiator, als stimulator van eigentijdse dichters en als redacteur is van groot belang geweest. Van meet af aan is dit jaarboekje een groot succes geweest. Gedurende de periode 1818-1839 heeft hij ervoor gezorgd, dat de Nederlandsche muzen-almanak steeds de prestigieuze uitgave is gebleven, waarbij menig aankomend dichter het als een eer ervoer als een van zijn gedichten er een plaatsje in kreeg. Kruseman schrijft, dat de Muzen-almanak voor die tijd ‘een ware verschijning’ was. Volgens hem was Immerzeels initiatief voortgekomen uit de omstandigheid, dat onze letterkunde in de Franse Tijd ‘wel niet ondergegaan (was), maar zij was ernstig onderdrukt geworden en vond bij het publiek, voor zoover ze zich vertoonde, bitter weinig belangstelling. Evenzoo was het met de kunst gegaan.’ Immerzeel nu gaf een almanak uit, bestemd om aan het Nederlandse volk te laten zien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘dat er in ons midden nog letterkundigen en kunstenaars bestonden en voor hun arbeid belangstelling te wekken.’Ga naar eind118 Nu was het verschijnsel ‘almanak’ in het algemeen en ‘muzenalmanak’ in het bijzonder in de tijd van Immerzeel in Nederland niet onbekend.Ga naar eind119 Almanakken verschenen er in vele soorten en elke almanak had zijn eigen publiek. Behalve de kalender met allerlei aanwijzingen omtrent bijzondere dagen bevatten de almanakken nieuws, tips en wetenswaardigheden op allerlei gebied. Afhankelijk van beurs, beroep en interesse kochten grote groepen mensen jaarlijks een of meer van hun favoriete jaarboekjes. Met deze al bestaande binnen- en buitenlandse almanakken diende Immerzeel met zijn muzenalmanak de concurrentie aan te gaan: Zorg maar, dat zij zoo vroeg mogelijk arriveren. Veel menschen koopen van de eerste Alm. die er zijn, en dan zijn ze naderhand voorzien. En het Duitsche en Fransche goedje komt zeer vroeg, zoo als gij weet.Ga naar eind120Het verschijnsel ‘muzenalmanak’ was in Nederland echter alleen bekend uit de ons omringende landen, waarbij met name die uit Frankrijk en Duitsland hier bijzonder populair waren.Ga naar eind121 Deze muzenalmanakken onderscheidden zich van andere almanakken door hun exclusieve nadruk op eigentijdse poëzie. Behalve een kalender bevatten ze in principe alleen gedichten. De eerste Almanach des Muses verscheen in 1764 in Frankrijk, waarna Duitsland in 1769 volgde met de Musenalmanach für das Jahr 1770, geredigeerd door Heinrich Christian Boie en uitgegeven te Göttingen. Heeft de Franse Almanach des muses het 28 jaar volgehouden, de Duitse heeft 35 jaar lang bestaan en verschillende redacteuren gehad, onder wie Gottfried August Bürger die van 1779 tot 1794 de redactie voerde.Ga naar eind122 Selten hat ein Unternehmen im literarischen Leben so unbestreitbaren Erfolg gehabt, selten sich in so vielen Ablegern auf deutschsprachigem Boden fortgepflanzt wie Boies Musenalmanach für das Jahr 1770.Ga naar eind123 Duitsland had vijf jaar nodig gehad om het Franse voorbeeld na te volgen, Nederland deed er ruim vijftig over om een Nederlandstalige muzenalmanak te laten verschijnen. Het begon officieel allemaal met de verspreiding van een circulaire aan de boekverkopers, gedateerd 1 februari 1818. Maar daarvóór al had Immer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeel bij bevriende dichters en kunstenaars hun bereidheid tot medewerking aan zijn onderneming gepolst. Tollens neemt hij, nog voordat hij anderen benadert, vanaf het prille begin tot klankbord. In december 1817 vraagt hij hem hoe hij tegenover zijn plan staat. Tollens is enthousiast en op Nieuwjaarsdag 1818 schrijft hij terug: Ik acht een fraaijen poëtischen Almanak een zoo heel beuzelachtig ding niet. Meermalen, en vooral bij het doorbladeren van de Duitsche Muzenalmanakken, waar van Bürger redacteur was, is de wensch bij mij opgekomen dat wij ook iets dergelijks konden toonen. De Dólliaansche en andere van dat soort walgen mij sinds lang; alleen de Almanak van Maaskamp, toen Westerman dien schreef, en die, welke na bij hemzelven is uitgegeven zijn eenigszins dragelijke, doch laten in alle opzigten nog veel te wenschen over. Ik keur, om al het gezegde. Uw plan in 't algemeen dus bij uitstek goed.Ga naar eind124Hij is ook bereid samen met Immerzeel de redactie van de almanak op zich te nemen, al zal niemand Immerzeel zelf als onbevoegd tot het redactionele werk verklaren. Ook wil hij hem van advies dienen over een te verspreiden prospectus. Daarvoor moet hij echter eerst nog de toezegging van anderen zien te verkrijgen, want ‘het vermelden van hunne namen daarin zou ik niet onvoegzaam keuren.’ Per kerende post stuurt Immerzeel hem een concept toe voor een rond te zenden brief, die Tollens hem zonder noemenswaardige verbetering retour zendt. ‘Maak uwe brieven maar gereed’, antwoordt Tollens. En dan is het wachten op de reacties. Ze illustreren de opvatting van Kruseman, dat de Muzen-almanak een opmerkelijk fenomeen zou worden. Bilderdijks oordeel over het peil van de doorsnee almanak sluit aan bij dat van Tollens: In Frankrijk en Duitschland waarmen niet las, beschouwde ik ze als nuttig, door, onder faveur van den onontbeerbaren almanak, vrouwen, meisjes, en jongelingen, eenige stukjens van smaak in de handen te spelen, die dan langzamerhand liefhebberij voor letteren en kennis kunnen inboezemen, en door het (zoogen.) fatzoenlijk gedeelte der Natie verspreiden. Maar dat men hier te Lande, waar ieder leest en zucht voor lectuur heeft, ijverde, beschouwde ik niet slechts als een dwaasheid maar zelfs als een hoon aan de Natie, en tevens als eene voortplanting van de Fransche frivoliteit, waarvan ik steeds vijand was.Ga naar eind125Net als Tollens is Bilderdijk niet te spreken over de Almanak van vernuft en smaak van de Weduwe Dóll en die van E. Maaskamp Almanack der Musen en Gratien aan vriendschap, liefde en kunst gewijd. Het initiatief van Immerzeel krijgt bij hem evenwel niet zo'n enthousiast onthaal als bij Tol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lens. Maar tenslotte zwicht hij en terugkijkend constateren we, dat hij in vrijwel elke jaargang van de Nederlandsche muzen-almanak met een of meer bijdragen is vertegenwoordigd. Aan Da Costa luidt het: De circulaire van Immerzeel is ook aan mij en ook aan mijne Ega gekomen. Ik heb hem geschreven, hoe zeer ik tegen zulke kunst- of wetenschapsalmanakken altijd geweest ben, met mijne gronden. Mijne vrouw heeft echter niet geweigerd, want waarom zou zij mijne vooroordeelen getrouwd hebben? En dit is zeker, dat men bij Immerzeel niet behoeft te vreezen, voor het geplaatst worden in een gezelschap, waarover men zich zou behoeven te schamen, als anders bij soortgelijke Boekverkopers ondernemingen doorgaans het geval wordt. Ook heb ik zelfs niet volstrekt geweigerd daar een enkel stukjen te geven.Ga naar eind126In het prospectus van 1 februari 1818 vinden we enkele van de zojuist beschreven overwegingen terug. Immerzeel constateert dat het vreemd is, dat ons land zo achterloopt op het gebied van geschenk- of prachtalmanakken in vergelijking met bijv. Frankrijk en Duitsland. Het is geen wonder, dat de armzalige uitvoering en de ‘kreupele’ inhoud van de almanakken hier te lande onze landgenoten naar buitenlandse deden grijpen. Grote sommen geld verdwenen op die manier naar het buitenland: De beperktheid echter van den omloop onzer taal kan geene reden zijn, dat wij niet een jaarboekje bezitten, hetwelk in allen opzigten met die van andere volken gelijk sta, en zelfs, althans wat den inhoud belangt, die overtreffe.Ga naar eind127Wiselius zegt zonder enige reserve zijn medewerking toe, maar hij twijfelt aan de kans van slagen en vreest zelfs een fiasco: Het getal der Nederlandsche vreemdelingen in ons land is te groot, en de meesten hunner die voor een Duitschen of Franschen Almanak tot f 30,- toe betalen, (waarvan ik in dit jaar voorbeelden heb gezien,) zullen voor het schoonste Nederduitsche werkje van die soort naauwelijks een drie gulden veil hebbenGa naar eind128In een verlate reactie van R.H. Arntzenius klinken dezelfde geluiden door. Hij ondersteunt Immerzeels doeleinden, maar in zoverre als ze dienen om te verdringen die menigte vreemde almanakken van meerdere of mindere waarde, vrees ik, dat de zucht voor het vreemde en minachting voor het Vaderlandsche in dezen zin en opzichte te diep ingeworteld is by de menigte der geenen die almanakken kopen en present doen, dan dat men daarvan zoude kunnen worden teruggebragt.Ga naar eind129 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in de reactie van B. Klijn Bzn. komt de sterke invloed van de buitenlandse almanakken naar voren: De roem van mijn Vaderland is voor mij altoos de heiligste herinnering, dien te bevorderen de wezenlijkste pligt. Maar in hoe verre die roem bevorderd wordt door de uitgave eener Muze Almanak is mij niet zeer helder. Laat Frankrijk en Duitschland gerust dien lauweer plukken, wij kunnen op eedler voortbrengselen roemen, meer waardig dan alle pracht Almanakken van vorige en tegenwoordige tijden.Ga naar eind130Hij doet dan ook alleen mee om Immerzeel een plezier te doen. De oude Feith laat zich, na een aanvankelijke weigering wegens gezondheidsredenen, door Tollens tot een bijdrage verleiden: Het is een gebrek van onze Natie, dat zij altijd naar het vreemde hunkert en zeer gaarn een ducaat of meer voor eene Hoogduitsche of Fransche Almanak wil uitgeven, terwijl ze half zoo veel voor den besten Hollandschen blijft weigeren. (...) Onze vrouwen willen altijd liever vreemde dan voor inlandsche produkten haar geld uitgeven, en in dat geval zoudt gij van uwe onderneming schade hebben.Ga naar eind131Hij stuurt iets ouds en nietigs, maar zet zich vol overtuiging in voor het slagen van Immerzeels onderneming: Ik heb zeer voor uw Almanak geijverd en van Stegeren reeds 17 intek gezonden. Hij zelf heeft er 13 geworven en Rietberg, die ik het zeer op zijn conscientie gebonden heb, heeft er ook eenigen, zoodat het mij niet verwonderen zou, dat er een groote 40 a 50 Int. in Zwolle waren, dat voor onze stad in dezen tijd veel is.Ga naar eind132Het prospectus laat dan ook een keur van meewerkende dichters de revue passeren.Ga naar eind133 En als dat nog niet genoeg is, moeten klinkende namen als die van de dichter Tollens, de kunstschilder J.W. Pieneman, de componist J.W. Wilms en ‘Ridder Odevaere, Schilder van Z.M. den Koning’ de mensen die dan nog aarzelen om in te tekenen over de streep trekken. In de bij het prospectus behorende boekverkoperscirculaire schrijft Immerzeel, dat de uitgave in elk geval doorgaat en dat de intekening uitsluitend bedoeld is ‘om de oplage te reguleren’ en ‘daarnaar het getal der te drukken exemplaren te bepalen.’Ga naar eind134 Daarbij acht Immerzeel de intekening ‘van evenveel belang te zijn voor zijne Landgenooten, als voor hemzelf’: voor hen, omdat zij dan door het doen aanteekenen van hunne bestellingen, zekerheid bekomen van het werkje op zijn' tijd, en naar keuze gebonden, te zullen verkrijgen; en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor hem, dat hij dan het dubbeld nadeel misgaat of te weinig of te veel exemplaren te hebben doen drukken.Ga naar eind135De particuliere intekenprijs van de almanak varieert naargelang van de uitvoering van f 3,50 voor een exemplaar in karton met een fraaie geplaatdrukte omslag tot f 7,50 voor een exemplaar in satijn, gevat in dito koker. Wat prematuur schrijft Tollens op 3 februari (de circulaires zijn koud drie dagen de deur uit): Met de inteekening op den Alm. gaat het, althans op het Museum, niet druk. Ik twijfel toch ook of gij bij inteekening uw oogmerk wel bereikt, althans bij particulieren. Men teekent op een Alm[anak] niet in. Als die in November verschijnt en er wel uitziet, dan koopt men dien, vroeger denkt men daar niet aan.Ga naar eind136Maar Immerzeel laat zich niet uit het veld slaan. Het hele verdere jaar 1818 staat in het teken van de produktie van de eerste almanak. Met name de brieven van Tollens gunnen ons een kijkje achter de schermen, waarbij lof en kritiek, positief en negatief oordeel over een bonte rij van dichtende tijdgenoten de revue passeren. Het wordt een doorslaand succes. Zelf schrijft Immerzeel: Het werkje verscheen, - en van allen kant ontving de Uitgever betuigingen van tevredenheid over hetzelve; en honderden, die zich tot inteekenen ongenegen getoond hadden, bezorgden zich nu daarvan eenen afdruk; zoo dat de geheele oplage, die zeer aanzienlijk was, op dit oogenblik nagenoeg ten einde geloopen is.Ga naar eind137Tollens is wat kritischer. Het volgende jaar kan het allemaal nog beter. Ook hij heeft met goedkeuring wegens denzelven hooren spreken, ofschoon het ook aan geen reflexies gehaperd heeft. Men vondt den letter niet nieuw noch zuiver genoeg; de plaatjes van inventie niet zoo uitnemend, als men gedacht had, en vooral de muziekcompositie kwalijk uitgevallen.Ga naar eind138Maar zelfs Bilderdijk moet erkennen dat zijn verwachtingen zijn overtroffen.Ga naar eind139 Hij aanvaardt dan ook de uitnodiging van Immerzeel om zijn portret te laten opnemen in de almanak voor 1820, die een nog groter onthaal kreeg dan die voor 1819: ‘Er is geen bijwerken aan, niettegenstaande dagelijks de knechts tot 2 uren 's nachts er aan werken.’, luidt het aan Jan Frans Willems.Ga naar eind140 Als noviteit had Immerzeel er een afbeelding van de ‘Zon-eclips van den VII September 1820 voor Rotterdam’ ingevoegd. De ontwerper P. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bourjé had hem dit gesuggereerd, omdat iets dergelijks ‘mijnens wetens, nog nimmer in een onzer Vaderlandsche Almanakken is geschied.’Ga naar eind141 Ongetwijfeld heeft ook deze uitklapgravure bijgedragen tot het grote succes van de almanak voor 1820. Opgetogen schrijft Immerzeel naar Antwerpen: Ik heb een zeer vereerende brief van wegen H.M. de Koningin ontvangen, met opzigt tot den Muzen-alm. Dit bewijs van Hooge goedkeuring is mij een nieuwe prikkel om mijne onderneming met yver voort te zetten.Ga naar eind142Ook in huize Tollens is men ‘verrukt geweest van den waarlijk prachtig toegestelden Muzen-almanak, (..)’.Ga naar eind143 Er bestond echter een vrij algemeen geuit verlangen, om, in plaats van gravures naar schilderstukken uit de Vorstelijke Museums, liever platen te geven, waartoe de dichtstukken, in den Muzen-Almanak voorkomende, zelven de onderwerpen aanbieden.Ga naar eind144Spandau is het hier niet volkomen mee eens: Liever zoudt ik U aanraden, om twee of ten minste één van die platen te behouden. Gij blijft dan U-zelven meer gelijk in het eens gemaakte plan, en velen van Uw Lezers zullen ongaarne dien kunsttempel op eens geheel gesloten zien.Ga naar eind145De jaren die volgen leveren een stroom van gevraagde en ongevraagde gedichten op ten behoeve van de almanak. De Algemeene inhoud uit 1833 laat een keur van namen zien. Een eerste contact met Jan Frans Willems over een geopende intekening op diens ‘Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde’ is direct aanleiding om hem een bijdrage voor de almanak voor 1820 te vragen. Immerzeels koopmanschap laat zich mooi combineren met Willems' opvatting inzake de status van de Nederlandse taal:Ga naar eind146 Uwe bijdrage zou welligt aanleiding kunnen geven, dat dit jaarboekje ook de aandacht mijner Brabandsche Landgenooten trok en alzoo mede dienstbaar werd tot verbreiding en opbouw onzer schoone moedertaalVeel van de inzenders laten het aan Immerzeel over om te oordelen over de vraag of hun werk de moeite van het plaatsen waard is. Ook P.R. Feith, de zoon van Rhynvis Feith, stuurt enkele bijdragen: Behaagt het U echter niet, dan verzoek ik U als Kunstvriend & Br. ∴ ∴∴ om er regtuit uwe gedachten over te zeggen.Ga naar eind147 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correcties, d.w.z. verbeteringen zijn toegestaan. In dat opzicht zien veel inzenders hem als hun leidsman bij de eerste en voorzichtige schreden op het pad van dichter. Onder gelijktijdige aanbieding van een gedicht voor de almanak voor 1823 schrijft Arnold de Jong: Deugt het niet, stuur het dan weer of steek er een Pijpje aan op,De collectie brieven aan Immerzeel in de Koninklijke Bibliotheek bevat hiervan legio voorbeelden. De brieven van Arie de Jong, broer van de zojuist genoemde Arnold, staan zo vol met betuigingen van dankbaarheid, dat een normaal mens er onder zou bezwijken. Een enkeling is wat kritischer en wil niet, dat er zonder toestemming in zijn ingezonden gedichten veranderingen worden aangebracht. Zo is Hendrik Meijer Jr. in 1820 zeer verbolgen over Immerzeels eigenmachtig aangebrachte wijzigingenGa naar eind148 en hij wil niet dat zoiets zonder zijn uitdrukkelijke toestemming nog eens gebeurt. Ook Cornelis Loots spuwt vuur: Ik heb toch geen verlof gegeven om den geheelen zin van een Couplet en zelfs twee volle regels te veranderen.Ga naar eind149En als hij in 1823 wederom een gedicht levert voor de almanak schrijft hij er expliciet bij, dat hij de spelling gaarne aan Immerzeel overlaat ‘doch liefst geen correctien van den Heer Tollens of anderen uit die school.’Ga naar eind150 Wie precies verantwoordelijk is geweest voor alle veranderingen en verbeteringen is niet meer na te gaan, maar het aandeel van Tollens in het redactionele werk voor de eerste jaargang is onmiskenbaar. Er vindt een geregelde correspondentie plaats tussen de beide redacteuren, waarbij voorts de gemeenschappelijke woonplaats veelvuldig mondeling overleg mogelijk maakte. De tweede jaargang is Tollens er nauwelijks bij betrokken, want begin 1820 herhaalt hij zijn positieve oordeel over de uitvoering, maar de inhoud moet voor het volgende dien van dit jaar overtreffen. Daartoe bied ik U mijn ernstige hulp aan, en den raad, van niets op te nemen wat de plaatsing onwaardig is. Gij ontvangt toch voorraad genoeg, en behoeft dus zoo veel middelmatigs van halfwassendichterij niet op te nemen, als in het vorige jaar. Als het boekje zijn' roem zal staande houden, moet er evenzeer voor een keurigen inhoud als voor eene keurige uitvoering gezorgd worden.Ga naar eind151 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de almanak van 1821 en 1822 is zijn redactionele bemoeienis weer even intensief als in 1818. Maar over de kwaliteit van de almanak voor 1822 is Tollens toch weer niet echt tevreden. De letterdruk is onzuiver, de afbrekingen van de coupletten zijn onregelmatig en ook de correctie van de proeven heeft te wensen overgelaten. Voorts vindt hij er te veel bijdragen in staan die geen andere verdienste hebben dan dat zij de almanak dikker maken: Bij het trekken eener parallel tusschen uwen Almanak en dien van Westerman, zegt men ook, dat, ja, in den uwen betere waar voorkomt dan in den zijnen, maar tevens dat in den zijnen niet zulke slechte is als in den Uwen.Ga naar eind152Begin januari 1822 meent Feith evenwel, ‘dat het crediet van den Muzenalmanak volkomen gevestigd is.’Ga naar eind153 De redactie voor die van 1823 moet Immerzeel alleen verzorgen. Ontevredenheid van de kant van Tollens over Immerzeels reclamecampagne voor de klein-octavo druk van zijn Gedichten en een geprojecteerde soortgelijke uitgave van nog eens twee deeltjes ‘Gedichten’ veroorzaakten, zoals we eerder hebben gezien, een tijdelijke breuk. In december 1822 lijkt de breuk hersteldGa naar eind154, al weigert Tollens een bijdrage aan de almanak voor 1824.Ga naar eind155 De populariteit van de almanak had evenwel niet onder Tollens' absentie geleden, want, schrijft Immerzeel op 23 februari 1823 aan Willems: Geloof mij dat er in Holland niets uitkomt, dat zoo algemeen gelezen wordt [als de Muz]en-almanak, [al] schieten nijd en wangunst er ook uit [periodieke] hoeken giftige [pijlen] op los.Ga naar eind156Door de wat minder goede recensies laat Immerzeel zich overigens niet uit het veld slaan: In 't algemeen komt het mij voor, dat de laatsten [= de recensenten, BPMD] de voorproevers van het Publiek (volgens mijn' vriend Weiland) thans bij ons veel hebben van de drekvliegen, die bloemen en vruchten voorbij snorren, om zich fier neêr te zetten op een mesthoopje.Ga naar eind157En het debiet van de almanak voor 1824 is groter dan ooit: Niet één jaar nog had ik daarvan zoo vele exempl. besteld; en het blijft nog steeds aanvragen regenen.Ga naar eind158 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1824 doet Immerzeel aan 20-jarige Leeuwarder uitgever-boekhandelaar Suringar het aanbod de almanak over te nemen als zijnde iemand dien ik begreep dat dezelve met glans zoude kunnen voortzetten; doch aan geen ander, omdat dit troetelkind mijner ambitie in geenen onwaardigen handen moet vallen.Niet zonder trots noemt hij het een van zijn ‘importantste ondernemingen, die volkomen geslaagd, gevestigd en een continueel voordeel van belang oplevert.’Ga naar eind159 Suringar is gevleid, maar ziet er, zoals we eerder al zagen, toch van af.Ga naar eind160
Het blijkt in de loop van de tijd moeilijk het als hoog bestempelde niveau van de inzendingen voor de Muzen-almanak te handhaven. Er treedt een zekere almanakmoeheid op bij veel medewerkers van het eerste uur. Want behalve dat in de loop van de twintig jaar menig dichter overlijdt, moet de Muzen-almanak ook concurreren met steeds meer letterkundige navolgers, waarvan de Belgische Muzenalmanak (1826) een voorbeeld is. Ze doen jaarlijks allemaal een beroep op het toch beperkte contingent dichters, waardoor de spoeling steeds dunner wordt. De Haarlemse boekhandelaar en dichter Jan van Walré verwoordt het verschijnsel in zijn brief van 15 juli 1827: 't Is tegenwoordig de eeuw van werving: Letteroeffening - Vriend des Vaderlands - Gentsche - Warsincksche - Swartsche Almanak - alles noodigt uit en ronselt: - ik heb dezen keer den Gentenaar iets gezonden en mijn vriend Swart had nog een klein Vertalingje van mij, maar al die andere invitaties kan ik niet beantwoorde. Y. en W. zijn zelf vruchtbaar genoeg om in eigen nood te voorzien.Ga naar eind161Bovendien is de bereidheid om mee te werken bij een aantal dichters sterk afhankelijk van bijv. het kopijrechtGa naar eind162, de honorering, anti- en sympathieën tussen de bijdragers onderling en de verhouding tot Immerzeel persoonlijk. Ze kan zelfs van doorslaggevende betekenis zijn voor medewerking. Vooral bij Tollens en Bilderdijk vinden we herhaaldelijk blijken van hun brouille met Immerzeel. Dat niet iedereen gecharmeerd is van de almanak moge blijken uit Immerzeels advertentie die hij medio 1826 in diverse dagbladen doet verschijnen: In weerwil van de pogingen, die men zoo openlijk als bedekt aanwendt om, zoo mogelijk, den Nederlandschen Muzen-almanak in crediet en vertier te schaden, waartoe men zelfs zich bedient van kwaadaardige aanvallen op den Uitgever, zal deze, zich daaraan niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekreunende, rustig voortgaan met het uitgeven van dit Jaarboekje, zoo lang onze voornaamste Dichters met hunne onmisbare medehulp hem blijven ondersteunen.Ga naar eind163Het jaar 1828, waarin nieuw opgerichte tijdschriften als Apollo en Argus onbarmhartig oorspronkelijke Nederlandse literatuur kritiseerden, is voor de Nederlandsche muzen-almanak niet onverdeeld gunstig. Na een ruim tien pagina's lange ‘Klagt over den Nederlandschen Muzenalmanak voor 1828’ besluit de recensent van Argus met de wens, dat deze tiende jaargang tevens de laatste moge zijn, tenzij men in de toekomst op kwaliteit let.Ga naar eind164 Het ziet er naar uit dat Immerzeel er mee op houdt. Boxman schrijft hem: Ik had gehoord dat Gij om verscheidene aan- en uitvallen geheel baloorig geworden waart en den Muzen Almanak in de steek liet; (...)Ga naar eind165Het zijn echter geruchten. Tegen Willems klaagt Immerzeel: Men wil dat het eenige jonge lieden zijn, die alle repu[taties te] gronde willen helpen om hunne eigene te vestigen. Ik [weet het] niet, maar moest ik als uitgever van den Ned. Muzenalmanak <niet> nu en dan nog de kunst aanhouden, ik zou lang [mijne] lier tot gruis getrapt hebben.Het opnemen van dichtersportretten in de Muzen-almanak is een gelukkige greep geweest. Tollens had het Immerzeel al willen voorstellen, in navolging van Bürgers Musen Almanak. Marcus kan U daar toch zoo gemakkelijk aan helpen! 't Spreekt van zelve, dat gij met Bilderdijk of Feith moet beginnen.Ga naar eind167De laatste opent inderdaad de portrettengallerij en hoewel Feiths eerste reactie is, dat ‘hier geen sterveling mijn portret gelijkend vindt,’Ga naar eind168 - de tekening is niet goed gegraveerd - is zijn oordeel in tweede instantie minder stellig: Algemeen vindt men hier het treffende gelijkende, en velen, die mij in het gegraveerde Portret niet kenden, kenden mij, ook bij den eersten opslag, in de teekening. Intusschen moet ik er nu toch bijvoegen, dat sedert mijn' laatsten, velen mij ook uit de gravure ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend hebben, en, 't geen singulier is, meest boeren en gemeene menschen, die niet wisten, dat er een Portret van mij was.Ga naar eind169Na de afbeeldingen van de nestors R. Feith en W. BilderdijkGa naar eind170 in de eerste twee jaargangen zal Immerzeel in de almanak voor 1821 die van ‘de twee Puikdichters van het Y en de Maas’ opnemen. Hij noemt in het prospectus C. Loots en H. Tollens nog niet bij name, want zijn keuze blijkt in poëtenland gevoeliger te liggen dan hij zich aanvankelijk gerealiseerd had. Hij meent dan ook met de nodige nadruk te moeten verklaren ten eersten, geenszins voornemens te zijn, ja, zelfs zich onbevoegd te achten, om door het vroeger of later plaatsen van Afbeeldingen van Dichters, den meerderen of minderen graad hunner verdiensten te willen of te kunnen aanduiden; en ten tweeden, zich ongehouden te rekenen, om in dezen aan eenen meer gevorderden ouderdom steeds den voorrang toe te kennen; behalve ook, dat somtijds toevallige oorzaken aanleiding kunnen geven, dat het vervaardigen van eenig Afbeeldels moet uitgesteld blijven.Ga naar eind171De gevoeligheden tussen dichters onderling blijken meer dan eens een objectieve of zakelijke verhouding tot Immerzeel in de weg te staan. Zo weigert Bilderdijk aanvankelijk zijn medewerking aan de almanak voor 1822, waarin het portret van E.A. Borger voorin zal staan: Dat gij als Boekverkooper belang vindt in de dolheid waarmeê men dien schoft vergoodt; en hem daarom voorop zet, is natuurlijk; maar waar hy aan het hoofd staat ben ik uitgebannen, (...)Mogelijk dat Immerzeel zich met het naar achteren verplaatsen van Borgers portret van Bilderdijks medewerking heeft weten te verzekeren - H.A. Spandau staat aan het begin -, de platen vindt Bilderdijk weliswaar slecht gegraveerd, maar: Borgers apengezicht is recht goed getroffen.Op haar beurt weigert Katharina Wilhelmina Bilderdijk verschillende malen haar gezicht te lenen voor de almanak. De ene keer acht zij het niet gepast ‘haar afbeelding te doen uitgaan’Ga naar eind172, het jaar daarop is ziekte het excuus.Ga naar eind173. Wilde ze niet in de almanak voor 1821, omdat ze eigenlijk direct nà haar man had gewild, het excuus om niet in Immerzeels jaarboekje voor 1824 te staan luidt, dat ze niet nà H.H. Klijn wil komen, wiens portret dat van 1823 sierde. Bilderdijk is het in dezen roerend met haar eens.Ga naar eind174 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. van der Hoop Jr. is zó gegriefd door de bespreking van J.P. Hasebroek van zijn De renegaat (380101), dat ook zijn gevoel van eer het niet duldt ‘om iets van mijne hand in gezelschap te brengen met zijn aangezicht, of zijne verzen.’Ga naar eind175 Ook het eerder genoemde portret van Spandau is onderwerp van deliberatie geweest tussen Tollens en Immerzeel en alhoewel tegenover het publiek de indruk wordt gewekt, dat er bij de keuze van de af te beelden dichters geen rangorde in het spel is, blijkt hier het tegendeel. Tollens schrijft aan Immerzeel: Mij dunkt, zoo er eenige rang gevolgd wordt, dat Spandaw wel aan de beurt ligt. (...) De Kruijff heeft mogelijk ook billijke aanspraak; ook Schenk, die beter dicht dan betaalt; in het oog van sommigen zeker ook de Gebroeders Klijn. (...) Mij dunkt dus dat gij voor dit mael maar tusschen Spandaw en de Kruijff moest kiezen, en zoo gij meer vertrouwen op het leven van den stevigen Friesch dan op dat van den bouwvalligen Leijdenaar stelt, dat ge dan maar de laatste moest laten voor gaan.Ga naar eind176Met Immerzeels publieke verzekering dat er bij de keuze van de af te beelden dichters van geen rangorde sprake is, overwint Spandau zijn bescheidenheid en gaat hij akkoord met de afbeelding van zijn portret in de almanak voor 1822. Hij had gedacht ooit wel eens aan de beurt te komen, maar niet dat het al zo snel zou zijn.Ga naar eind177 Toch bleef het in de loop der jaren voor vele dichters een teleurstelling, dat zij (nog steeds) niet gevraagd waren voor een portret. Zo informeerde de koffie- en theehandelaar Jan van Harderwijk Rzn. jaren achtereen naar de naam van degene wiens portret in de komende almanak zou worden afgebeeld: Vervolgens viste hij voorzichtig naar een mogelijkheid voor de opname van een portret van zichzelf en tenslotte kon hij zich niet bedwingen en vroeg er toen maar om, niet voor zich zelf, maar voor zijn familie!Ga naar eind178Letterlijk schrijft hij: Gul moet ik u nu toch eens iets zeggen. Geloof mij, waarachtig, dat ik het met geen hoogmoed, eigenliefde, of verwaandheid schrijf: weder dit jaar, bij het uitkomen van den Almanak, hoorde ik mij, bij vernieuwing van vrienden,- neen slechts van bekenden, toevoegen: ‘Hoe, gij er nog niet in!’ Ik weet het, vriend, mijne voortbrengselen wegen niet op tegen die van zoo velen, die uw jaarboekje versieren met hunne verzen en aangezigten; maar wanneer langdurige medewerking, eenige meerdere en uitgebreidere bekendheid; betrekkingen in vele letterkundige en andere kringen, misschien iets beteekenen, dan ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loof ik, zonder grootspraak, niet de achterste in de rij te zijn. Genoeg, mijn vriend, ook voor mijne betrekkingen zoude ook eens een aandenken mijner medewerking niet onaangenaam zijn.Ga naar eind179En ook de kritiek bemoeide zich ermee. De Argus van 17 mei 1829 had met genoegen vernomen, dat Immerzeel voortaan in het noodigen van waarlijk verdienstelijke Dichters, tot het toestaan van het plaatsen hunner afbeelding in den Nederlandschen Muzen-Almanak, van nu af aan, eenen beteren gang zal nemen.Het blad spreekt een voorkeur uit voor mannen als Willem de Clercq, Willems, Simons, Van Someren, Da Costa en J. van Lennep: Dergelijke mannen van Naam en Talenten moedwillig te verzuimen, of achter de bank te schuiven, om er de IJntema's, Barbazsen enzv. voor in de plaats te stellen, ware onvergeeflijk, en is van de Onpartijdigheid, Goeden Smaak en onafhankelijkheid van den Heer Immerzeel, niet te verwachten.Paradoxaal genoeg blijkt het voor sommigen evenmin een onverdeeld genoegen, wanneer hun portret wél wordt opgenomen. Hoewel Staring niet echt enthousiast is over de weergave van zijn haarinplant, stoort hij zich wezenlijk aan de spelling van zijn naam als ‘Wildenbosch’: Bij de moeite van het Portrait te graveeren had die behoren gevoegd te worden, van er mijn naam behoorlijk onder te zetten, of hetzelve had uit den Almanak weg moeten blijven.Ga naar eind180Hendrik Meijer klaagt dat zijn portret niet lijkt. Over de getekende portretten is men over het algemeen wel tevreden, maar als deze eenmaal zijn gegraveerd is men teleurgesteld. Meijer schrijft: Het is jammer dat de H Velin niet kon besluiten om Caspari eene proeve van zijn gravure te vertonen.Ga naar eind181Nu had Caspari al de nodige moeite gehad met de tekening van Meijers portret, aangezien diens vrouw als een waakhond het verloop van alles in de gaten had gehouden. Zij had, schrijft Caspari aan Immerzeel den gelaatkunde van Lavater zoo sterk bestudeert (), dat ik moeite gehad heb, om het na haar zin te krijgen, maar nu is het ook, volgens haar zeggen, onverbeterlijk.Ga naar eind182 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En Spandau vindt zich na het graveren een stuk ouder (te oud) geworden en hij merkt fijntjes op: doch ik kan wel zien, dat het werk, als kunstwerk, niet zeer gelukkig is uitgevallen, en dat er gloed en leven aan ontbreekt.Als er in 1836 nog alleen maar sprake is van een eventuele herdruk van de jaargang van de Muzen-almanak met zijn portret, is hij er als de kippen bij om Immerzeel voor te stellen het oude portret uit de oorspronkelijke druk te vervangen door een nieuw, veel gelijkender portret. Hij hoopt zelfs, dat - en hij wil zelfs bijdragen in de kosten - het nieuwe ‘dan aan de bezitters van den M.A. gratis worden afgeleverd, (..)’Ga naar eind183
Een enkeling weigert - A. des Amorie van de Hoeven in 1838 zelfs voor de tweede maal - zijn portret voor de Muzen-almanak te lenen.Ga naar eind184 D.J. van Lennep beargumenteert zijn weigering door te wijzen op het feit, dat hij aan den Heer Hodges, die mijn portrait voor mijne familie en huisgenoten geschilderd heeft, niet heb willen toestaan dit portrait op de expositie te vertoonen. Hij zoude mij met reden grillig noemen indien ik na mijn portrait aan deze kortstondige publiciteit onttrokken te hebben, het nu in het openbaar te koop liet veilen in een Almanack; en dat als Nederlandsch Dichter!Ga naar eind185Willems weigert, omdat hij er de noodzaak en het nut niet van inziet: Dat Beatificeren van nog levende (soms niet zeer uitstekende) persoonen schynt by de protestanten thans een behoefte te zyn geworden - die de vereering van heiligen by de Roomschen ruim zoo goed als vervangt. (...) Ik weet wel dat Gy niet beter doen kunt dan de Smaek uwer landgenooten en den weg van uwe eigene belangen te volgen.Ga naar eind186Immerzeel zelf staat afgebeeld in de almanak voor 1834. Al in december 1830 was hem door de Amsterdamse boekhandelaar P. Hanou van Arum het volgende vers toegezonden: Aan den Uitgever van den Nederlandschen Muzen Almanak.
'k Zag jaarlijks voor Uw' Almanak
Het welgemaalde beeld van menig Dichter prijken
En 't scheen, dat bij dien rei reeds lang er een ontbrak,
Op Pindus al bekend eer men van andren sprak,
Die later aan zijn' voet ter loops eens kwamen kijken.
'k Geloof, dat zedigheid tot hiertoe heeft belet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Dichter Immerzeel zijn' regte plaats te geven:
Fiat! ik vind 's mans naam op 't titelblad geschreven
En lees in d'inhoud zelv' zijn dichterlijk portret.Ga naar eind187
Spandau stuurt hem in januari 1832 een gedicht ‘Op Immerzeel’. Blijkbaar wilde ook hij Immerzeel overhalen van zichzelf een portret op te nemen. Aan Staring luidt het: Men legt mij het vuur ook van andere zijden zoo nauw aan de schenen, dat ik tegen 1834, beleef ik het, er denkelijk toe over zal gaan om mijn afbeeldsel er voor te laten maken. Door de welvoeglijkheid en modesti te ver te pousseren, kan men den schijn van pedant en hoogmoedig krijgen: les extrémités se touchent.Ga naar eind188Behalve de portretten zijn ook de andere platen van wezenlijke invloed geweest op het succes van de almanak. Aan Willems verklaart Immerzeel in februari 1821 de noodzaak van de ‘prentjes’: Men koopt hier de Almanakken, die meer dan 2 Strs kosten, meest om de prentjes. Gaf ik den Muzen-almanak zonder platen uit, ik ben zeker dat er niet een zesde gedeelte afging van 't geen ik er nu van debiteer.Ga naar eind189Als in 1835 het fonds van Immerzeel geveild wordt, staat de almanak uitvoerig beschreven in de veilingcatalogus. Maar de almanak wordt niet verkocht en opgehouden op f 10.000,00. De reden is niet duidelijk. Het bod van f 10.000,00 kan niet écht een struikelblok zijn geweest, want nog eind 1832 had hij zijn hele fonds te koop aangeboden aan Suringar voor f 40.000,00 ‘of, zonder den Alm., voor 30.000.’ De mogelijkheid dat Immerzeel de Muzen-almanak (met een jaarlijkse opbrengst van ca. f 2.500) als oudedagvoorziening wilde behouden, kan evenmin een reden zijn geweest, want ook in 1832 vormden dergelijke overwegingen geen aanleiding de almanak buiten het aanbod aan Suringar te houden.Ga naar eind190 Het is een van de weinige fondsartikelen waarmee Immerzeel na de verkoop van zijn fonds in 1835 doorgaat. Wellicht dat we in zijn verknochtheid aan deze voor hem zo succesvolle onderneming de enige ware verklaring moeten zoeken, want ook in de brief aan Suringar bedingt hij, dat hij er bij verkoop wel redacteur van wil blijven.Ga naar eind191 Bendorp had evenmin een afscheid voorzien: Dat den M.A. uw blieven zou heb ik verwacht. dit was mijnes inzien geen onderneming voor anderen.Ga naar eind192 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien, de almanak bleef een lucratieve onderneming, zowel voor Immerzeel als voor de boekhandel. Nog in mei 1835 biedt hij een compleet stel (winkelwaarde f 59,50) aan voor f 18,00, ofschoon ik tevens naar waarheid getuigen kan, dat zelfs in de twee laatste jaren nog verscheiden volledige stellen tot den gewonen prijs door mij zijn afgeleverd geworden.Er moeten drie jaargangen geheel en een vierde jaargang gedeeltelijk worden herdrukt evenals de platen en ‘eenige honderd stuks’ ingebonden, wat hem op ca. f 1.000,00 zal komen te staan. Er moeten dus minimaal 50 belangstellenden zijn, anders gaat dit aanbod niet door.Ga naar eind193 Maar zoals te verwachten was, werd zijn aanbod gretig aangenomen.Ga naar eind194 In 1838 verandert Immerzeel het formaat, de voet van uitgave en de prijs van de Muzen-almanak voor 1839. De verandering van het formaat is het gevolg van het gebruik van een nieuwe letter.Ga naar eind195 Op veler verzoek zal dit jaarboekje met eene grootere, daartoe expresselijk aangelegde letter gedrukt worden. Deze letter vordert een grooter formaat, een grooter omvang van plaatwerk en een prachtiger band.Ga naar eind196Een en ander heeft wel een prijsverhoging naar f 5,00 tot gevolg. De boekhandel kan de almanak alleen nog op rekening krijgen, d.w.z. f 4,00 inkoop en f 5,00 verkoop. Intekenen kan ook nog à f 3,50, maar ook alleen voor rekening.Ga naar eind197 Naar een antwoord op de vraag waarom Immerzeel tot deze veranderingen in vormgeving is overgegaan, kunnen we slechts gissen. Wilde hij meer aansluiten bij concurrerende almanakken, omdat het debiet van de Muzen-almanak terugliep? De klacht dat de almanak hem steeds meer geld gaat kosten, komen we in deze tijd enkele malen tegen: ‘daar ik gaarne wil gelooven, dat UEd deze Almanak een hand vol geld kost,’ schrijft M.H. de Graaff hem uit Leeuwarden. Deze adviseert Immerzeel iets aan de platen te doen: Mij dunkt dat er over 't geheel te weinig bevalligs, oogelijks is gemaakt. Een schoon vrouwenbeeld b.v. waaraan de Duitsche Jaarboekjes zoo rijk zijn, zou veel aanlokkends hebben en de kooplust van deze of geene gewis aanwakkeren, dewijl men in onze dagen, bij het streven naar eenen zielsstreeling, die van de zinsopwekking vooral niet moet veronachtzaamen, daar de laatste, gelijk UEd bekend is, thans meesttijds boven de eerste getrokken wordt, hoe schadelijk dit ook voor het rijk der schoone kunsten en wetenschappen zij, wanneer men daarvan de hoofdzaak maakt en het waarlijk nuttige over het hoofd ziet.Ga naar eind198 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1839 verkoopt hij de almanak, hoewel hij op 27 januari van dat jaar nog vol vuur aan Schinkel had geschreven, dat hij al die nieuwe almanakken à la Tesselschade wel eens een lesje zou leren: Hij kost mij thans veel geld, vrij meer, (zoo niet het dubbeld) dan vroeger. Ik wilde die onderkruipers nu eens onder de oogen zien, en hun toonen dat ik, ofschoon oud, toch nog niet dood ben. Ik ga al weêr vol courage op den volgenden jaargang los.Ga naar eind199Nauwelijks drie maanden later is de verkoop van zijn jaarboekje dat hij eens ‘het troetelkindje mijner ambitie’Ga naar eind200 had genoemd echter een feit. Op 4 mei 1839 bericht J.H. Laarman in De Avondbode onder de kop ‘Nederlandsche Muzen-Almanak’, dat hij door aankoop Eigenaar geworden is van het Fonds en Regt van Uitgave en Copij van bovenstaand Jaarboekje, vroeger door den Heer J. Immerzeel Jr. uitgegeven.Immerzeel blijft, tot vreugde van velen, nog wel als eindredacteur aan ‘zijn’ jaarboekje verbonden. Hij werft dan ook nog volop bij zijn vroegere contribuanten, waaronder bijv. Willems: Uit hoofde van mijne klimmende jaren mij uit vele mijner commerciële bemoeijingen hebbende geretireerd, is het mij zeer aangenaam geweest in den heer Laarman eenen opvolger voor den Muzen-Almanak aan te treffen, die alle vereischten in zich verenigt om deze onderneming met glans te doen stand houden, en die in deze betrekking de hulp en medewerking der kunstbroeders ten volle waardig is.Ga naar eind201Volgens Withuys is ook de Muzen-almanak voor 1840 wederom een ‘standmeter van de Nederlandsche poëzie’. Als De Gids op nogal hooghartige wijze op deze uitspraak reageert, schrijft Immerzeel in De Avondbode van 10 januari 1840 een ironische reactie.Ga naar eind202 Kort hierna laat Nicolaas Beets weten de eindredactie van de almanak overgenomen te hebben: Veelvuldige bezigheden, waaronder voornamelijk de uitgave van het werk Levens der Schilders, hebben den Heer Immerzeel teruggebracht van zijn vroeger aangekondigde voornemen, zich verder met de Redactie van den Nederlandschen Muzen-Almanak te blijven belasten.Ga naar eind203Op 17 mei ontvangt ook Immerzeel deze officiële aankondiging. Beets heeft er met pen een verzoek bijgeschreven: of Immerzeel een bijdrage wil leve- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren voor ‘zijn’ almanak. Het zouden zijn laatste bijdragen worden. In de almanak voor 1842 schreef Beets Immerzeels necrologie.
Als gids voor liefhebbers van poëzie had Immerzeel met zijn Nederlandsche muzen-almanak ruim twintig jaar belangrijke invloed uitgeoefend op het niveau van de Nederlandse dichtkunst. Deze ‘nationale Tentoonstelling van Gedichten’, zoals Potgieter de almanak in De Gids van 1837 omschreef,Ga naar eind204 werd als initiatief hogelijk door de tijdgenoten gewaardeerd. Afgezien van de internationale faam lijkt de algemene karakteristiek die Scarfe van de Almanach des muses geeft, ook voor Immerzeels almanak op te gaan: Ce receuil était de bon ton, il reflétait les préoccupations et les aspirations d'auteurs bien-pensants s'adressant sans doute à un auditoire d'autres bien-pensants dont ils croyaient être les porte-parole. Il remplissait un rôle littéraire et social appréciable, et jouissait d'une réputation fermement établie chez les classes supérieures de l'Europe entière.Ga naar eind205Ook de Muzen-almanak was ‘une sorte d'institution très respectable, où brillait une honnête médiocrité (...)’.Ga naar eind206 Hiermee is nog niet alles gezegd ter verklaring van het succes van de Muzen-almanak. Vermoedelijk heeft het feit dat het om de eerste Nederlandstalige muzenalmanak ging een belangrijke rol gespeeld. In de zes pagina's die de Algemeene konst- en letterbode van 4 februari 1820 aan de Muzen-almanak voor 1820 besteedde, wordt het als volgt geformuleerd: wij dachten zelve verscheiden malen, nemen wij de zaak niet te ernstig, een Almanak is en blijft maar een Almanak; maar een Muzen-Almanak en een Nederlandsche Muzen-Almanak is thans, daar gelijktijdig zoovele echte dichters leven, als zeldzaam ons vaderland te beurt viel, wat meer dan gemeen, en daarom veroorloofden wij ons er langer bij stil te staan, dan een Jaarboekje schijnt te gehengen.Dat deze ‘nationale’ almanak qua uitvoering de vergelijking met soortgelijke buitenlandse almanakken glansrijk kon doorstaan, zou een tweede verklaring kunnen zijn, al is de conclusie voor die van 1821 in de Algemeene konst-en letterbode niet juichend: de vergelijking met afbeeldingen met ‘vreemde Jaarboekjes’ valt duidelijk in het nadeel van de Nederlandsche muzen-almanak uit.Ga naar eind207 Toch hebben juist de portretten en de andere afbeeldingen in belangrijke mate bijgedragen tot het succes van Immerzeels jaarboekje. Dat deze illustra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties de prijs van de almanak hoog maakten, is geen aanwijsbaar bezwaar geweest. De variatie in prijs van f 3,50 tot f 7,50 lijkt eerder positief dan negatief op de verkoop te werken. Gecombineerd met de aard van de almanak wijst de prijs ook duidelijk naar het functioneren van de Nederlandsche muzen-almanak als ‘geschenkalmanak’. Over het niveau van de opgenomen gedichten in zijn almanak is ook Immerzeel niet altijd even enthousiast geweest, maar uit het feit dat Bilderdijk niet bang was, dat zijn gedichten geplaatst zouden worden in een gezelschap waarvoor hij zich zou moeten schamen, spreekt in ieder geval een groot vertrouwen in de poëtische smaak van Immerzeel. Mede daardoor weet Immerzeel jaar op jaar van alle coryfeeën op het gebied van de poëzie bijdragen los te krijgen ter plaatsing in zijn almanak. Ook van zijn groeiend poëtische fonds waarmee hij op den duur een zekere naam wist op te bouwen, moet een wervende kracht zijn uitgegaan die met betrekking tot de Muzen-almanak met name bij aankomend talent stimulerend zal hebben gewerkt. Eerder is al opgemerkt dat het beperkte contingent dichters en de toenemende vraag naar bijdragen voor allerhande almanakken het niveau van het aanbod zeker zal hebben beïnvloed. Het idee voor een nationale poëzie-almanak was niet nieuw, elke boekhandelaar-uitgever had in principe de mogelijkheid een Nederlandse versie op de markt te brengen. Dat Immerzeel in dezen het initiatief heeft genomen, getuigt dus niet zozeer van originaliteit als wel van een goed gevoel voor timing en van ondernemingsgeest. Durf speelt in dit verband nauwelijks een rol. Als de intekening op de eerste jaargang van de Muzen-almanak niet voldoende intekenaren had opgeleverd, was de uitgave beslist niet doorgegaan. Zo zakelijk was Immerzeel zeker geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.2 De aankopenMet enige regelmaat heeft Immerzeel uit het fonds van een andere uitgever titels aangekocht, al dan niet met het recht van kopij. De aankoop van deze fondsartikelen kon plaatsvinden via directe onderhandeling tussen Immerzeel en de verkopende confrater of op een fondsveiling. Hierbij kan sprake zijn van de overname van restant-exemplaren die hij vervolgens als magazijnvoorraad verder uitverkoopt. Zo biedt hij in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prospectus van de Schouwburg voor 1808 nieuwe aankopen aan, waaronder J.F. Jacobi, Alles leeft in de natuur. Dit boek was oorspronkelijk in 1804 door F. Bohn uitgegeven en is overgegaan naar het fonds van Immerzeel. Iets soortgelijks is ook het geval bij de Proeve van historie- en oudheidkunde. Door den Baron W.A. van Spaen. Kleve: W. Möller, dat hij onder nr. 89 als fondsartikel in zijn fondslijst van 1810 vermeldt. Ook dat boek is, net als nr. 26 Chateaubriand, Atala of de gelieven in de woestijn of nr. 80 Regnault de Warin De spelonk van Strozzi een aankoop van Gebr. Murray te Leiden resp. E. Bonte te Dordrecht.Ga naar eind208 Met enige regelmaat zal Immerzeel tijdens zijn loopbaan als boekhandelaar dergelijke aankopen doen. Daarnaast gaat het in deze categorie ook om werken van auteurs die hem een herdruk laten verzorgen van werk dat eerder door een andere uitgever was uitgegeven. Want kon hij tevens over het kopijrecht beschikken, hetzij door aankoop hetzij via de auteur, dan behoorde een al dan niet herziene herdruk tot de mogelijkheden. Een bekend voorbeeld hiervan is Bilderdijks Treurzang van Ibn Doreid (1808), waarin deze schrijft: en het kon my derhalve niet anders dan aangenaam zijn, wanneer de Boekhandelaars Immerzeel en Comp uit 'sGravenhage, als door aankoop Eigenaars van 't Kopy-recht dezes Werks geworden, tot eene nieuwe Uitgave besloten en my tot het opgeven der in acht te nemen verbeteringen aanzochten (...)Ga naar eind209Tengevolge van het faillissement verliest Immerzeel een groot aantal fondsuitgaven waarvan hij de kopijrechten bezat. Zodra hij weer echt als uitgever is begonnen, probeert hij ook enkele van zijn vroegere fondstitels terug te kopen. Uit een contract met de Haarlemse firma BohnGa naar eind210 blijkt, dat Immerzeel er in 1817 in slaagt het kopijrecht van zijn Koenraad Rozendaal (incl. 443 minus 50 restant-exemplarenGa naar eind211) voordelig ‘terug te kopen’. Hij moet als tegenprestatie zijn plannen laten varen om een uitgave van N.G. van Kampens ‘Beknopte vaderlandsche historie’ door te zetten; Bohn betaalt hem daarboven op nog eens f 500,00. Een grote slag slaat hij op de fondsveiling van Johannes Allart, die in maart 1818 in Den Haag plaatsvindt. Hij koopt de volgende titelsGa naar eind212:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal kocht Immerzeel op deze fondsveiling voor f 1.086,21 dus 1853 exemplaren.Ga naar eind213 In dit overzicht van deze aankopen kunnen we al enige accenten ontdekken die Immerzeel in zijn fonds begon aan te brengen. Dat hij zijn eigen werken terug wilde hebben, behoeft geen nadere toelichting. Met de aankoop van de Tollens-titels weet hij zich verder te profileren als uitgever van Nederlands meest populaire dichter. Het is de vraag of Immerzeel met de aankoop van de twee titels van Feith al bewust gedacht heeft aan het opbouwen van een ‘Feith-fonds’. Hij heeft er echter wel de basis mee gelegd.
Entree in de Zuidelijke Nederlanden hoopt Immerzeel ongetwijfeld te krijgen als hij aan Jan Frans Willems schrijft belangstelling te hebben voor de verspreiding in Noord-Nederland van de ‘Verhandeling over de Nederduitsche Tael- en Letterkunde’, waarvan als opmaat het dichtstuk Aen de Belgen al in 1818 was verschenen (voor eigen rekening gedrukt) bij de Antwerpse boekhandelaar J.S. Schoesetters. Onder bijsluiting van zijn fondscatalogus vraagt Immerzeel of hij Willems deze onderneming uit handen kan nemen. Maar deze was voor het debiteren van het werk al met de Amsterdamse boekverkoper J.H. den Ouden in zee gegaan over wie hij verder geen klachten had: ‘Maek staet, Mynheer, op eene andere Gelegenheyd’, antwoordt Willems hem.Ga naar eind214 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die andere gelegenheid biedt Willems hem een klein half jaar later, wanneer hij hem de ca. 200 restant exemplaren te koop aanbiedt of, zulk getal als UEd wilt tegen andere hollandsche werken overteneémen. (...) 't kan niet missen of UEd is de zelve aenstonds kwyt aengezien J.H. den Ouden aen veele Zyner Confraters gewygerd heéft die in Commissie te geéven.Ga naar eind215Immerzeel is niet zo optimistisch als Willems, maar is niet ongenegen zijn fonds te vermeerderen ‘met een verdienstelijk werkje’. Onverwacht blijken er bij Den Ouden nog ca. 100 restant exemplaren te liggen, die Willems Immerzeel met een genereus gebaar cadeau doet.Ga naar eind216 Lang aarzelt Immerzeel over een voorstel van Willems een ‘Beredeneerd woordenboek over de verschillende acceptaties der Nederlandse woorden bij Hollanders en Vlamingen’ uit te geven, maar uiteindelijk ziet hij er toch van af. Immerzeel voorziet weinig debiet in Noord-Nederland, en goede contacten in Zuid-Nederland heeft hij te weinig om zo'n kostbare onderneming aan te durven. Gemis aan kennis omtrent gesteldheid van zaken en de soliditeit van confraters alsmede de hoge kosten voor verzending zijn de redenen die hij Willems opgeeft.Ga naar eind217
In 1821 weet hij van de firma Ten Brink en De Vries het recht van kopij en de overige exemplaren van Tollens' Tuiltje van Dichtbloemen te kopen. Ze verlangen boeken met een tegenwaarde van f 75,00.Ga naar eind218 De Haagse boekverkoper Wallez staat hem op 3 juli 1821 officieelGa naar eind219 de restant-exemplaren en het kopijrecht af van:
Voor vier delen Poëzy had hij f 62,10 moeten betalen, voor Bilderdijks vertaling van 't Buitenleven was de prijs f 100,00, incl. de negen koperen platen.Ga naar eind220 De Nachtgedachten van Schenk en de Minnedichtjes van Tollens waren samen voor f 1500,00 weer in Immerzeels handen gekomen.Ga naar eind221 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op Oudejaarsdag 1820 had hij over de aanstaande aankopen aan Willems geschreven: Helmers nagelaten Gedichten worden herdrukt. Dit zal u blijken [uit een] brief van de Wede Allart & Co. Het Buitenleven van Bilderdijk is dood uitverkocht. Ik ben op dit moment [in ond]erhandeling over het kopijregt en de kopere platen, alsmede over de Najaarsbladen en Verspreide Ge[dicht]en. Dit loopt spoedig af. Slaag ik, dan ontvangt ge spoedig van de twee laatste werken een exempl. en ik leg eenen nieuwen druk op van het Buitenleven. Lukt het niet, dan neem ik van de twee gezegde werken een ex. van den eigenaar.Ga naar eind222Van Geysbeek en Zoon neemt hij in maart 1822 hun hele voorraad Helmers over: 5 ex. Socrates, 103 ex. Nalezing gedichten en 111 stuks Hulde aan de nagedachtenis van J.F. Helmers (incl. de koperen titels en het kopijrecht). De prijs is f 250,00.Ga naar eind223 En op 15 november 1822 verwerft hij het kopijrecht op het totale oeuvre van Helmers, als hij f 420,00 betaalt aan diens weduwe Catharine Wessels voor het recht van eigendom op de twee delen Gedichten (waarvan hij eerder al een uitgave had verzorgdGa naar eind224), Socrates en de Nalezing der gedichten.Ga naar eind225
Door al deze fondsaankopen weet Immerzeel het bestand van zijn titels niet alleen uit te breiden, maar we zien ook, dat hij probeert enkele zwaartepunten te creëren: het aankopen van zoveel mogelijk titels van auteurs van wie hij zelf ook een aantal werken had uitgegeven, is te opvallend om toevallig te zijn. Met betrekking tot de werken van Feith bijvoorbeeld was Immerzeel intensief bezig geweest. Behalve de aankopen op de fondsveiling bij Allart, had hij in juli 1820 op de fondsveiling van wijlen François Bohn voor f 360,34 de restanten van de 6-delige Brieven over verscheidene onderwerpen gekocht (14 complete stellen en 2360 losse delen).Ga naar eind226 Van de Leeuwarder uitgever-boekverkoper J. Proost had hij het Dagboek mijner goede werken en Over de verbreiding der evangelieleer verworven.Ga naar eind227 Een paar maanden later werd hij door aankoop van J.C. van Kesteren de eigenaar van C. Mucius Cordus en Thirsa.Ga naar eind228 De Amsterdamse uitgever-boekverkoper G. van Dijk staat hem op 25 september 1823 nog Gezangen voor de openbare godsdienst (100 ex.), Opwekking van Lazarus (100 ex.) en een Feith-titel uit de werken van het Leidse genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen (5 ex.) af, het kopijrecht in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cluis. De aankoop kost hem f 100,00 in geld en f 150,00 aan boeken uit zijn fonds.Ga naar eind229 De uitgave van de ‘Volledige werken’ van Feith komt langzaam maar zeker in zicht. Jammergenoeg weet Immerzeel niet van alle werken van Feith de rechten in handen te krijgen. De Amsterdamse uitgever G.J.A. Beyerink bezit het kopijrecht op Fanny en de Haarlemse firma de Erven Bohn heeft de Verlustiging van mijnen ouderdom en de Eenzaamheid en de wereld in haar bezit. Immerzeel probeert zoon P.R. Feith in te schakelen: Ja gaarne zoude ik eene algemeene uitgave der opera omnia van mijnen vader tot stand gebragt zien; maar hoe kan ik door eenen wenk van zijne zijde deze wensch in vervulling brengen?Ga naar eind230Hoewel P.R.Feith aanvankelijk toezegt te willen bemiddelen tussen de Erven Bohn en Immerzeel ziet hij er kort daarna toch van af. Hij meent dat zijn pogingen toch vruchteloos zullen zijn. De laatste dwarsligger is de Zwolse uitgever Doyer. Aan hem had Immerzeel geschreven: Na lang tobben en na vele opofferingen te hebben gedaan, zie ik eindelijk mij in het bezit van drie en twintig boekdeelen der Werken van den Heer Mr. R. Feith;Ga naar eind231Uit het vervolg blijkt duidelijk, dat Immerzeel er op gebrand was ook de drie delen Oden en Gedichten die in het bezit van Doyer waren te verwerven. Maar eerdere pogingen om het kopijrecht uit handen van Doyer te krijgen waren op niets uitgelopen. Bemiddeling van R. Feith zelf had evenmin iets opgeleverd: Hij zei mij, dat hij er lang op gevlamd had om alleen eigenaar van de Oden en van Cats te wezen, en dat hij beide copijen om geen geld weêr over wilde doen. Hij beloofde er zich gouden bergen van.Ga naar eind232Op het moment dat Immerzeel er toe overgaat een klein-octavo-uitgave te entameren van Feiths werken, neemt hij opnieuw contact op met zijn Zwolse confrater om hem hierover te onderhouden, en ue. in bedenking te geven, of deze gelegenheid niet gunstig zoude zijn om thans onze beide geprojecteerde ondernemingen te combineren, op eene zoodanige wijze, die met beider belang het best zou overeenkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze komen overeen om de werken uniform uit te geven; Immerzeel laat in zijn prospectus weten op welke manier hij de werken zal aanbieden en voegt daaraan toe: (terwijl de Heer H. Asz. Doijer, Boekhandelaar te Zwolle, insgelijks heeft besloten, om de Oden en Gedichten van den Heer Feith in denzelfden drukvorm en in alles op gelijken voet, in drie deeltjes, te doen volgen.)Als het prospectus ook in de dagbladen verschijnt, sluit Doyer daarbij aan met de mededeling dat over de uitgave van de Oden en gedichten binnen weinige dagen een nadere prospectus en intekenlijsten zullen volgen.Ga naar eind233 Verder gaat ieder zijn eigen weg. De verschillende deeltjes zien in de loop van 1824 en 1825 het licht, waarbij Immerzeel begint met de delen 7 en 8. Het eerste deeltje zou pas in de loop van 1825 verschijnen. Een door N.G. van Kampen te schrijven levensbericht dat Immerzeel aan het begin van deze opera omnia wilde plaatsen, kwam pas eind 1824 gereed.Ga naar eind234 Na de voltooiing van de reeks van Immerzeel en Doyer probeerden Beyerink en de Erven Bohn wel een graantje mee te pikken van het succes: in 1826 verscheen bij Beijerinck een uitgave van Fanny en de Erven Bohn brachten in één deeltje Verlustiging van mijnen ouderdom en de Eenzaamheid en de wereld op de markt. Dat beide uitgaven in het klein-octavo formaat verschenen is veelzeggend.
Een tweede zwaartepunt kunnen we de werken van Bilderdijk noemen. Immerzeels intensieve contacten met hem zorgen er voor, dat hij na verloop van tijd zijn belangrijkste uitgever wordt. Hoewel Bilderdijk ook incidenteel bij een andere uitgever iets uitgeeft, vergaart Immerzeel, ook door verschillende aankopen, een aanzienlijk deel van zijn oeuvre. Zo koopt hij van de Leidse firma A.J. Honkoop het kopijrecht op De Geuzen, waarvan hij in 1826 nog een herdruk op de markt brengt.Ga naar eind235 De aankopen van de firma Sepp zijn al eerder genoemd (zie hoofdstuk VIII.1.1.2).
Dat taal- en letterkunde in zijn algemeenheid een belangrijk aandeel in het totale fonds van Immerzeel had, blijkt ook uit andere aankopen die hij in de twintiger jaren doet. In 1822 wordt hij eigenaar van het kopijrecht van de Heidebloemen van Jan van Walré, die door dit bericht ‘waarlijk aangenaam’ getroffen was.Ga naar eind236 Het contact dat al via de Nederlandsche muzen-almanak gelegd was, leidt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behalve tot jaarlijkse bijdragen voor de almanak, ook tot de uitgave van zijn Heksluiting (281106b). Van J.C.C. den Beer Poortugael verwerft hij het kopijrecht op diens bundel Mijn ledige uuren, dat de Hoornse boekverkopers Rolff en Vermande eerder op de fondsveiling van Allart hadden aangekocht en nu aan Immerzeel overdoen.Ga naar eind237 Ook van deze auteur probeert Immerzeel vervolgens nog meer werken in zijn bezit te krijgen; vermoedelijk met het oog op een uitgave van de ‘volledige werken van J.C.C. den Beer Poortugael’ in klein-octavo formaat. Als op 5 januari 1825 mevr. A.C.M. Ockerse, geb. Wassenbergh, de weduwe van Den Beer Poortugael, alle rechten op het werk van wijlen haar man aan Immerzeel afstaat, lijkt hem dit ook te lukken. Er komt echter een kink in de kabel. (Zie hoofdstuk VIII.3) Met de Franeker boekverkoper Take J. Tuinstra ruilt hij een restant van 110 exemplaren en het recht van kopij op de Lenteloveren van L. Rietberg voor boeken met een verkoopwaarde van f 90,00.Ga naar eind238 De aankoop vormde een mooie aanvulling op de Dichtbloemen (250619b) die hij het jaar daarvoor van Rietberg had uitgegeven in ruil voor 20 gratis exemplaren.Ga naar eind239 Van zijn Rotterdamse collega F. Kaal kocht hij op 14 augustus 1824 het kopijrecht op A. Fokke Simonsz. Boertige reis door Europa.Ga naar eind240 Een van de laatste aankopen is die van de Sara Burgerhart, waarvan hij nog na de verkoop van zijn fonds in oktober 1835 een vierde druk in klein-octavo formaat op de markt brengt, door hemzelf ‘met de meeste naauwkeurigheid gezuiverd van tallooze Taal- en Spelfouten, die alle drukken van hetzelve ontsieren.’Ga naar eind241 Tenslotte wordt hij in 1838 nog eigenaar van twee koperen platen van de graveur Sallieth, met afbeeldingen naar Dirk Langendijk (1748-1805): ‘De glorierijke overwinning, behaald bij Nieuwpoort anno 1600’ en ‘De beroemde onderneming op de rivieren van London en Rochester anno 1667’. Hij biedt de afdrukken voor f 5,00 per stel aan, met een rabat van 25%. En wie snel is kan ze voor de helft van de verkoopprijs bekomen.Ga naar eind242 Het zouden Immerzeels laatste aankopen zijn: op 1 november 1838 trekt hij zich definitief terug uit de actieve boekhandel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.3 Wat niet doorgingMenigmaal heeft Immerzeel initiatieven ondernomen om uitgaven tot stand te brengen die tenslotte geen doorgang hebben gevonden. Bij sommige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervan ligt de beslissing om van publikatie af te zien bij Immerzeel zelf, maar er zijn ook gevallen, waarbij externe omstandigheden hem dwongen zijn plannen bij te stellen of te laten varen. We doelen hierbij niet op de veelheid van voorgenomen vertalingen die niet zijn doorgegaan, maar op daadwerkelijke in gang gezette uitgaven die uiteindelijk om wat voor reden dan ook niet verschenen zijn. Als pril uitgevertje in Den Haag probeert hij omstreeks februari 1804 al met de rechten op de zgn. Pharmacopea Batava, de eerste officiële Nederlandse pharmacopea, begunstigd te worden, maar bij nader inzien acht hij het na rijpe overweging raadzaam gene verdere pogingen aan te wenden tot het ter uitgave bekomen van gem. werk.Ga naar eind243Verscheidene, niet eerder voorziene, oorzaken hebben hem gebracht tot het intrekken van zijn aanvankelijke verzoek. Het feit dat hij als concurrent de zwaargewicht Johannes Allart had - deze zou de opdracht uiteindelijk gegund worden - heeft mogelijk tot het besluit bijgedragen.Ga naar eind244 Merkwaardig is ook de uitgave van de levensbeschrijving met een tweetal portretten van E. Wolff en A. Deken. Nadat hij in 1804 voorzichtig met enkele kleine uitgaven is begonnen, probeert hij in dit eerste jaar het risico ook te spreiden door in zee te gaan met de Amsterdamse uitgever J. ten Brink en A. Loosjes uit Haarlem. Voor 1/3 deel neemt Immerzeel deel in een projekt, dat tot doel heeft een levensbeschrijving van de dames Wolff en Deken op de markt te brengen, voorzien van hun portretten. Maar de hele onderneming wordt op de lange baan geschoven. Pas in 1806 hoort Immerzeel er weer van en hij is hoogst verbaasd zijn naam samen met die van Ten Brink en Loosjes te Haarlem in het impressum te zien staan. Zonder hem het afgelopen jaar ook maar ergens in te kennen, hebben zijn beide confraters op eigen gezag de uitgave verder geregeld.Ga naar eind245 Hij weigert dan ook in de kosten van uitgave te participeren: omdat ik noch omtrent papier, noch omtrent letter, noch omtrent de grootheid van 't werk, noch omtrent de oplaag enz. enz. ben geraadpleegd.Ga naar eind246Evenmin hebben enkele jaren later zijn plannen met betrekking tot de uitgave van een Krijgskundig Magazyn door F.W. de Mauvillon en J.D. Doorman geleid tot geregelde verschijning. Hoewel de firma Immerzeel & Co. medio 1807 in het prospectus aankondigt, dat het ‘onder de hooge goedkeu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van Zyne Excellentie den Minister van Oorlog van het Koningryk Holland zal worden uitgegeven’Ga naar eind247 zijn er vermoedelijk te weinig intekeningen geweest om het project financieel te kunnen dragen. Er is dan ook maar éen aflevering van verschenen. Het faillissement gooide - we zagen het in hoofdstuk IV.3 - ook roet in het eten bij enkele uitgaven waarmee men op de drukkerij al in een vergevorderd stadium was. Bilderdijk wijst op de zes à acht weken van zijn leven die hij door Immerzeels faillissement heeft verloren aan de vertaling van de Terminologie van recht en praktyk.Ga naar eind248 Na zijn definitieve terugkeer als uitgever entameert Immerzeel in 1817 een ‘Beknopte geschiedenis der Verenigde Nederlanden’ door N.G. van Kampen, waarmee hij in november volop begint te adverteren.Ga naar eind249 Maar bij de onderhandelingen met de firma Bohn over terugkoop van zijn Koenraad Rozendaal is éen van de voorwaarden van Bohn, dat Immerzeel afziet van vervolgplannen in dezen. Blijkbaar had Immerzeel er veel voor over om zijn eigen roman weer in bezit te krijgen, want hij staakt inderdaad de voorbereidingen. Via N.G. van Kampen had Immerzeel ook geprobeerd de opvolger van D. du Mortier te worden als uitgever van de werken der Bataafsche Maatschappij van taal- en dichtkunde. De aankoop ervan uit de boedel van Allart was een goede aanleiding geweest deze kwestie aan de orde te stellen. Van Kampen moet hem echter meedelen dat het ‘bij het leven van den Heer du Mortier’ al andere schikkingen waren gemaakt: het spijt mij, te meer daar UE. bij den koop daarop gerekend hebt, dat de Maatschappij nog geheel vrij was voor de vervolgdeelen.Ga naar eind250In 1820 probeert Immerzeel de ‘geschiedschrijver des Rijks’ M. Stuart zover te krijgen een levensbeschrijving te maken van wijlen ‘H.K.H, de Prinsessedouarière van Oranje’ (= Prinses Louise, overl. 1819). Maar deze moet voor de eer bedanken, daar ik mij ten diensten gesteld vinde van het geen Z.M. de Koning hierin van mij zou mogen verlangen.Ga naar eind251Immerzeel heeft zich met o.m. Tollens verstaan, die enige aarzeling vertoont om zich met Feith of nog een derde tot lijkzanger van de Prinses op te werpen. Hun relatie was niet van dien aard, dat hij, zoals Feith, dankbaarheid of hoogachting aan de dag kan leggen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor eerst omdat de Vorstin mij nooit presenten gegeven heeft, en ten anderen omdat ik haar nooit zoo bijzonder heb gekend: ik heb haar slechts eens op een zoogenaamde thee toegesproken.Ga naar eind252Maar Immerzeel is niet voor éen gat te vangen. Hij weet zich van Tollens' medewerking te verzekeren en éen dag na Stuarts antwoord richt hij zich in een rekwest rechtstreeks tot koning Willem I met het verzoek om Stuart - op Immerzeels kosten - voor het maken van deze levensbeschrijving vrij te stellen. Voor het plan van zo'n levensbeschrijving heeft Immerzeel zich, zo kan hij de koning meedelen, al van de medewerking van Tollens en Feith weten te verzekeren, die beiden hebben toegezegd een gedicht aan de uitgave bij te dragen: Tot het gevormd ontwerp behoort eene fraaije uitgave, versierd met het Afbeeldsel van wijlen Hare Koninklijke Hoogheid en eene allegorieke titelplaat, te inventeren en te teekenen door den kunstschilder Paelinck. (...) De ondergeteekende smeekt ten dezen van Uwe Majesteit eene gunstige dispositie; (...)Ga naar eind253Maar Immerzeel krijgt zelfs als ‘zeer gehoorzame en zeer getrouwe onderdaan’ nul op rekwest. En de geprojecteerde uitgave vindt dan ook geen doorgang. Het gedicht van Feith verschijnt nog wel, maar als een afzonderlijk pamflet.Ga naar eind254
Ook de plannen voor een uitgave in zakformaat van het Burgerlijk Wetboek lopen dood. Want het zouden het formaat (12o) en de toevoeging van een zorgvuldig beredeneerd register zijn, waarin Immerzeels uitgave zich zou onderscheiden van andere soortgelijke ondernemingen in de boekhandel. Volgens Immerzeel, zo liet hij in een prospectus van 30 oktober 1819 weten, leed het geen twijfel of het zal aan geene nadrukken van de Wetboeken falen, zoodra dezelve vastgesteld en openbaar gemaakt zullen zijn; maar het staat ook te vreezen, dat de spoed, dien men om strijd zal te werk stellen, om in de uitgave het elkanderen af te winnen, de getrouwheid van dergelijke particuliere uitgaven eenigermate in de waagschaal stellen, althans aan den belanghebbenden niet die gerustheid zal laten, als noodig is, met opzigt tot Wetten, waaromtrent zelfs een misslag in de interpunctie van beduidend gevolg zou kunnen zijn.Ga naar eind255Met P. en J.A. Weiland was Immerzeel al in bespreking en er was al een contract opgemaakt, waarin zij overeenkwamen, dat P. Weiland de teksten van de verschillende geprojecteerde wetboeken zou controleren c.q. corrigeren à | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 3,00 per blad (= 16 pagina's) en J.A. Weiland het maken van de registers op zich neemt à f 10,00 per blad.Ga naar eind256 De totstandkoming van het Burgerlijk Wetboek, het eerste in de reeks wetboeken, laat echter langer op zich wachten dan voorzien. Eind 1820 moeten de Heeren Staten-Generaal nog steeds beginnen met de ‘deliberatiën (...) over het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek’Ga naar eind257 en in 1822 gooit het Staatsblad definitief roet in eten. Immerzeel leest, dat ten behoeve der landsdrukkerij gereserveerd wordt het regt tot den druk en tot de uitsluitende zoo gezamenlijke, als afzonderlijke uitgave van het Staatsblad en het journal officiel.Ga naar eind258In een rekwest aan de koning maakt Immerzeel duidelijk, dat hij vreest door zo'n besluit niet de vrijheid te hebben ‘om zijn aangekondigd voornemen ten uitvoer te brengen.’Ga naar eind259 En zijn vrees wordt bewaarheid, want zijn verzoek om speciale toestemming tot de aangekondigde uitgave van het Burgerlijk Wetboek wordt afgewezen.
In augustus en september 1821 onderneemt Immerzeel pogingen een soort encyclopedisch woordenboek te entameren. Hij legt zijn plannen ondermeer voor aan N.G. van Kampen, die nader geïnformeerd wil worden omtrent overlappingen, verdeling van het werk en de eindredactie.Ga naar eind260 De eindredacteur zou H.W. Tydeman moeten worden. Met dat verzoek had Immerzeel tenminste deze Leidse hoogleraar benaderd. Deze zou in samenwerking met G. Bruining de redactie op zich moeten nemen. Tydeman had gehoord dat Immerzeel 't fortuin (...) niet zo zeer bij de kooplieden en middelbaren burgerstand, maar bij 't Hof, den adel en de ambtenaren zoeken zoudt.Hij staat niet afwijzend tegenover Immerzeels verzoek, maar ziet de hele onderneming toch somber in: Bruining vindt hij een lastige man en eigenlijk wil hij niets met dit heerschap te maken hebben. Bruining mag wel de correspondentie verzorgen en de concept-artikelen schrijven die dan vervolgens aan deskundigen op diverse gebieden kunnen worden voorgelegd, maar verder moet de inbreng van deze dissenter niet gaan. Maar nadat het Tydeman in de loop van daarop volgende weken niet gelukt was tijdens het maandelijkse professorenoverleg een aantal collega's (o.a. Clarisse, Siegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beek en Kemper) voor het projekt warm te krijgen, bloedt Immerzeels initiatief dood.Ga naar eind261
In 1825 neemt Immerzeel de uitgave van de ‘Gedichten’ van John Bowring op zichGa naar eind262, maar tot een publikatie is het nooit gekomen. Ook een aankondiging van een vervolg op diens Batavian Anthology loopt op niets uit.Ga naar eind263 In hetzelfde jaar wordt nog een tweede initiatief in de kiem gesmoord. Dit keer ten gevolge van een natuurramp. Op hetzelfde ogenblik, dat in de krant het ‘Berigt van inteekening’ verschijnt op een klein-octavo editie van ‘Gedichten en verhandelingen’ van J.C.C, den Beer PoortugaelGa naar eind264, raast er een storm over Nederland die her en der grote overstromingen veroorzaakt. Als een jaar later een groot-octavo editie op de markt komt, schrijft Immerzeel, dat een intekening van een eerdere uitgave ‘in beknopt formaat’ strandde door de aandacht voor de storm van 1825.Ga naar eind265
Rond 1830 heeft er een door Immerzeel geëntameerd plan bestaan om de literatuurgeschiedenis van J.F. Willems (Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke Provintien der Nederlanden (1818-1824)) en de Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde (Amsterdam, 1810) van Jeronimo de Vries tot éen Noord-Zuidnederlandse samen te smelten. Maar het plan loop enerzijds door onverschilligheid van De Vries en anderzijds door de politieke omstandigheden op niets uit.Ga naar eind266
Behalve dat er een aantal plannen van Immerzeel zelf niets opleverde, kunnen we ook wijzen op enkele negatieve reacties van zijn kant op voorstellen van derden. Iemand als Staring is er in de loop van de jaren '20 steeds meer op gebrand om zijn bij Thieme in 1820 verschenen gedichten opnieuw in verbeterde vorm herdrukt te zien. Hoewel hij aanvankelijk een herdruk niet buiten Thieme om door Immerzeel wil laten verzorgen, probeert Immerzeel het op zijn beurt na de dood van Thieme nog een keer. Staring stelt echter als voorwaarde, dat hij slechts met de koper van de 112 restant-exemplaren van de Thieme-uitgave in zee wil gaan. Als Immerzeel op de veiling achter het net vist, weet Staring uiteindelijk zelf het restant in handen te krijgen: Wij zouden het dus wel eens worden, denk ik. In alle gevallen maak ik met geen ander schikkingen zonder UwelEd. nader te hebben geschreven, (...)Ga naar eind267 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Starings plannen wijzigen zich echter. Hij wil, voordat hij doodgaat, zijn drie bundels onder de titel ‘Alle mijne Gedichten, overgezien en verbeterd’ herdrukt zien en hij vraagt Immerzeel of hij deze uitgave wil verzorgen. Starings plan krijgt geen vervolg om een reden die onduidelijk blijft. In het feit dat er op Immerzeels fondsveiling nog ruim 1.000 exemplaren van de Nieuwe gedichten en 460 van Winterloof worden geveild, zal in elk geval een deel van de verklaring gezocht moeten worden.Ga naar eind268 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.4 Nadere bespreking van het fondsDe bespreking van het fonds van Immerzeel zou zich kunnen beperken tot het aangeven van de uitkomsten van een aantal cijfermatige berekeningen op basis van verschillende aspecten zoals genres, vakgebieden, prijzen, formaten, auteurs en produktie per jaar in titels of pagina's. De waarde van een analyse van een uitgeversfonds wordt echter verhoogd door haar af te zetten tegen vergelijkbare analyses van het fonds van andere contemporaine uitgevers. Om te kunnen bepalen in hoeverre Immerzeel op specifieke punten met zijn uitgaven afwijkt van of overeenkomst vertoont met zijn collega-uitgevers, staan ons evenwel geen andere fondsanalyses ter beschikking die een vergelijking mogelijk maken.Ga naar eind269 Op dit niveau kunnen dan ook niet meer dan voorlopige indrukken worden gegeven, die niet gebaseerd zijn op gelijkwaardige vergelijkingen.
Voordat we overgaan tot een meer inhoudelijke bespreking van het eigenlijke fonds van Immerzeel, eerst enkele cijfers. De fondsuitgaven uit de gereconstrueerde fondslijst (bijlage 1) zijn hiertoe ingevoerd in een database, waarbij naast auteur en titel ook gegevens omtrent aantal pagina's, prijs voor boekverkoper en particulier (al dan niet bij intekening), formaat, genre, taal en vakgebied zijn gebruikt. Deze fondslijst van Immerzeel telt in totaal 425 nummers.Ga naar eind270 Elk nummer komt overeen met de verschijning van (een deel van) een door Immerzeel uitgegeven titel, waarbij in het geval van periodieken elke jaargang als afzonderlijke uitgave is beschouwd. Zo heeft elke jaargang van bijv. de Nederlandsche muzen-almanak een afzonderlijk nummer gekregen. Ook (delen van) herdrukken zijn afzonderlijk genummerd. Door deze manier van nummering kan een beter inzicht worden verkregen in de jaarproduktie van Immerzeel, waarbij het immers vanuit produk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1804: 1024/10 1814: 172/9 1824: 4480/19 1834: 2792/15
1805: 3194/22 1815: 888/8 1825: 3558/16 1835: 280/1 1806: 2164/10 1816: 600/8 1826: 6018/21 1836: 1144/5 1807: 2516/12 1817: 1574/9 1827: 982/4 1837: 280/2 1808: 5500/26 1818: 1564/8 1828: 1958/9 1838: 754/5 1809: 5490/31 1819: 5146/19 1829: 1364/10 1839: 262/2 1810: 3762/26 1820: 2766/14 1830: 927/7 1840: -/- 1811: 1552/6 1821: 2590/16 1831: 1784/11 1841: 112/1 1812: -/- 1822: 3028/14 1832: 1118/6 1813: 1057/9 1823: 4278/18 1833: 2411/16 Toelichting: 1804: 1024/10 betekent, dat Immerzeel in 1804 1024 bladzijden-in-druk heeft laten verschijnen; in totaal zijn er in 1804 10 uitgaven (= werken of delen daarvan) gepubliceerd. In deze berekeningen zijn de fonds-, assortiments- en veilingcatalogi niet meegeteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie-technisch oogpunt minder relevant lijkt wèlke titel(s) er op een bepaald moment gedrukt worden als wel hoeveel verschillende vellen druks er in één jaar geproduceerd zijn. Met deze benadering sluiten we dus niet aan bij de gebruikelijke praktijk om de jaarlijkse produktie van een fonds per titel te taxeren. Het is hoogst onbevredigend een beeld te creëren, waarin een gelegenheidsgedicht van f 0,10 cent even zwaar wordt geteld als een jaargang Schouwburg, die f 9,60 kost of een vijfdelige vertaling van Tuckey van f 26,75. In bijgaande grafiek wordt dus een kwantitatief beeld van de jaarlijkse ontwikkeling van de fondsuitgaven van Immerzeel weergegeven. De 425 nummers komen dus niet overeen met 425 verschillende titels. In de 425 nummers zijn 280 verschillende titels ondergebracht, waarbij gelijknamige herdrukken als één titel zijn geteld.Ga naar eind271 Beschouwen we de herdrukken en de tijdschrift- en almanakjaargangen ieder als afzonderlijke titel of editie, dan komen we tot een totaal van 331 verschillende edities.Ga naar eind272
Als we een antwoord willen hebben op de vraag, op welke terreinen Immerzeel zich met zijn fonds bewoog, tekent zich op basis van de 425 fondslijstnummers (= 100%) de volgende verdeling af over de diverse gebieden:
Maken we een soortgelijke uitsplitsing op basis van de 280 (= 100%) onderscheiden titels, dan is het de vraag of het beeld zich zal wijzigen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu we weten op welke gebieden Immerzeel zich met zijn fonds bewoog, is ook de vraag interessant, of we kunnen aangeven, in hoeverre hij met deze uitgaven kind van zijn tijd was. Vóór zijn faillissement had hij er al blijk van gegeven met de publikatie van een aantal hand- en wetboeken (o.a. 101029, 101030a, 101224b en 110223a) en andere juridische werken (100731b, 101231b) slagvaardig aan een actuele vraag te willen voldoen. Daarnaast vormden verschillende gebeurtenissen van de dag een belangrijke voedingsbodem voor Immerzeels fonds, getuige de aanwezigheid van een groot aantal gelegenheidswerkjes. Maar liefst 55 van de 280 titels hangen direct samen met gebeurtenissen van de dag, waarbij de Napoleontische veldslagen, de voorvallen rondom de Belgische OpstandGa naar eind273 en het wel en wee van het huis Oranje de drie voornaamste inspiratiebronnen zijn.Ga naar eind274 Zo vinden we in de Rotterdamsche Courant van 27 juni 1815 Immerzeels motivering voor de ‘gratis’ uitgave van zijn eigen Lierzang (150727a) ter gelegenheid van de overwinning te Blanmont. Behalve lof voor het geallieerde leger, wilde hij een bijdrage leveren tot vertroosting en verzachting van het lot van zoo vele duizenden, als van hetzelve in dien gedenkwaardigen en roemrijken slag gekwetst zijn geworden.Als zijn stadgenoten de lierzang komen afhalen, kunnen zij ‘naar vermogen en lust’ een bijdrage in een gesloten bus doen die in Immerzeels winkel staat. Het provenu zal ten goede komen aan de plaatselijke commissie die zich het lot van de getroffenen heeft aangetrokken. Als voorbeeld van een gelegenheidswerkje naar aanleiding van de Belgische Opstand kan de lierzang Aan Holland gelden, die A. v.d. Hoop Junior | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreef naar aanleiding van de ‘Koninklijke mededeeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op den 20sten January 1831’ (310210).Ga naar eind275 Geboorten, verjaardagen, huwelijken en sterfgevallen binnen het Oranjehuis waren voor menig dichter een goede inspiratiebron om een lijkklacht (200719c) of een Dichtoffer (220824) te schrijven en vormden voor Immerzeel een uitstekende aanleiding ze uit te geven. Of het nu de geboorte van de latere koning Willem III in 1817 (170221) betrof of de vijftigste verjaardag van Willem I (220824), van de Nederlandse Olympus dalen de dichterlijke pennevruchten in overvloed neer. Als op 15 oktober 1819 de weduwe van stadhouder Willem V overlijdt, is Immerzeel er na ruim een week bij met een lijkklacht van Jan Schouten (191026).Ga naar eind276 En op de dag dat de echtgenote van koning Willem I haar vijftigste verjaardag viert, is er in zijn winkel voor f 0/30 een Dichthulde (241118) te koop. Behalve rond de drie genoemde thema's geeft Immerzeel ook naar aanleiding van andere politieke gebeurtenissen gelegenheidswerkjes uit. Als op 23 maart 1819 de Duitse toneeldichter August von Kotzebue door een student wordt gedood, ziet Immerzeel ook in deze politieke moordgeschiedenis brood. Na kennis genomen te hebben van het Literarisches Wochenblatt (Band 4, no. 1) vertoont hij dit op 25 juni 1819 aan de burgemeester van Rotterdam met het oogmerk om daaruit en uit de volgende Nommers in het Nederduitsch te doen vertalen de Levensbeschrijving van August Von Kotzebue, ten einde dezelve, met de noodige Ophelderingen en het Portrait des Overledenen, uit te geven.Ga naar eind277Eind augustus verschijnt het boekje (190831). Ook andere ‘gebeurtenissen van den dag’ zijn voor Immerzeel aanleiding gelegenheidswerk uit te geven: niet alleen het openen van de Haagse Schouwburg (040501), de overstroming in Gelderland in het voorjaar van 1809 (090226; 090506b), de watersnoodramp in februari 1825 (260830; 261009) en de ondergang van een Scheveningse vissersboot (261120) zijn goed voor verschillende fondsuitgaven, maar ook in kwesties als de doodstraf (330422) en de juryrechtspraak (230307a) laat Immerzeel zich kennen als een uitgever die alert reageert op signalen uit de samenleving. De meeste van dit soort gelegenheidswerkjes - Kruseman noemde ze ‘papieren schroot’Ga naar eind278 - zijn gebonden aan de actualiteit en ontlenen hun verkoopwaarde vooral aan de snelheid waarmee ze op de markt worden gebracht. Daarbij komt, dat een aantal ervan ook eerder lokale dan landelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenis heeft. Ze verliezen hun aantrekkingskracht en hun verkoopwaarde dan ook naarmate de tijd verstrijkt.
Kijken we vervolgens naar het soort of type werken, dat hij uitgeeft, dan moeten we constateren, dat hierbij een veelheid van rubrieken is te onderscheiden, variërend van tekstuitgaven, preken en kaartspelen tot liederen, plaatsbeschrijvingen en portretten. Elk van deze categorieën bevat echter slechts enkele titels. De meest in het oog springende genres zijn de uitgaven op het gebied van de poëzie (101 titels), de verhandelingen (52 titels), de romans en de wetboeken (elk 12 titels) en de toneelwerken (10 titels). Zij maken ongeveer 70% uit van het totale titelaanbod van Immerzeel. De meeste titels, te weten 170 zijn oorspronkelijk Nederlands. De andere zijn hoofdzakelijk uit het Frans (42), Hoogduitsch (17) en het Engels (13) vertaald. Daarnaast telt het fonds enkele titels in het Frans (10), Engels (1), het Hoogduits (1) en het Latijn (1) en enkele tweetalige uitgaven, te weten: een Engels-Nederlandse grammatica en de Frans-Nederlandse wetboeken. Tenslotte een vertaling van Ovidius, Homerus en de vertaling van Bilderdijk van de oorspronkelijk Arabische Treurzang van Ibn Doreid. De nog duidelijk waarneembare prominente invloed van het Frans is vooral te verklaren vanuit de juridische hoek en het gebruik van het Frans in het handelsverkeer.
De particuliere prijzen die Immerzeel voor zijn uitgaven vraagt, variëren van f 0,10 voor een eenvoudig gelegenheidswerkje tot f 26,75 voor de vijfdelige vertaling van Tuckey's Aardrijkskunde voor handel en scheepvaart. Uitgesplitst naar de 425 fondslijstnummers zien we de volgende verdeling naar particuliere prijzen:Ga naar eind279
Berekening A
Maken we de verdeling naar de 331 onderscheiden edities, waarbij we de totaalprijs van elke afzonderlijke titel (dus ook die van meerdelige werken of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdschriftjaargangen) als uitgangspunt nemen, dan krijgen we het onderstaande beeld:
Berekening B
De vraag of het fonds van Immerzeel in termen van ‘duur’ of ‘bestemd voor een draagkrachtig publiek’ moet worden beschreven, hangt af van de vraag wat in de eerste helft van de negentiende eeuw als ‘duur’ werd ervaren. Aan de uitspraken die Immerzeel zelf en anderen over deze kwestie doen naar aanleiding van de zgn. klein-octavo edities van verschillende dichtwerken kunnen we echter nauwelijks conclusies verbinden.Ga naar eind280 Een bedrag van f 9,00 of f 12,00 voor de drie delen Gedichten van H. Tollens wordt weliswaar als te duur gekwalificeerd en ook De Hollandsche natie, waarvoor een particulier f 3,60 moest neertellen noemt J.F. Willems als voorbeeld van een te duur boek. De prijzen die Immerzeel voor de klein-octavo deeltjes rekent, variëren van f 1,20 tot 1,95, afhankelijk van het gebruikte papier en het feit, of de koper al dan niet had ingetekend. Deze edities werden door de tijdgenoten als ‘goedkoope uitgaven’ gezien, waarbij uiteraard de prijs van de groot-octavo edities als ijkpunt geldt. ‘Duur’ en ‘goedkoop’ blijven in dit verband echter relatieve begrippen: historische koopkrachtvergelijkingen zijn nauwelijks mogelijk, omdat de goederen en produkten uit verschillende periodes onvergelijkbaar zijn. Ook het feit dat voor een groot deel van de bevolking in de eerste decaden van de negentiende eeuw f 1,00 gelijkstond aan een dagloon geeft aan, dat de aanduiding ‘goedkoope uitgaven’ voor deze mensen nauwelijks functioneerde. De conclusie kan dan ook nauwelijks verder gaan dan de feitelijke constatering, dat Immerzeel met de klein-octavo edities boeken op de markt bracht die in verhouding tot groot-octavo edities goedkoper waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve dat de klein-octavo edities van o.a. Helmers, Bilderdijk en Feith in prijs als goedkoop werden aangeduid, droegen ze ook op een andere manier het stempel ‘goedkoop’, nl. daar waar zij werden geassocieerd met de status en het aanzien van andere boekjes in kleine formaten. Bekijken we het formaat van de uitgaven van Immerzeel in relatie tot het type of het soort werken, dan zijn er duidelijke aanwijzingen, dat Immerzeel met de poëzie-uitgaven in klein-octavo formaat afweek van wat gebruikelijk was. De verhouding tussen de gebruikte formaten binnen de Immerzeel-uitgaven is als volgt:
PM: kaartspelen (3 = 0,7%), rest (6 = 1,4%)
Het klein-octavo formaat wordt vooral gebruikt in het genre van de hand-, leer- en instructieboekjes voor beroepen als dat van de tabakverkoper (101030c), geneesheer (101030d), zeevarende (150801a), boekhouder (140414b), etc. Het gebruik van dit kleine formaat bij dit soort boekjes sluit aan bij het formaat van soortgelijke werkjes, bestemd voor school- en opvoeding ter instructie van de jeugd, die vrijwel allemaal in het 12o en 16o formaat zijn verschenen. Immerzeel noemt ze ‘School- en huisgeschenken’.Ga naar eind281 Voor werkjes bestemd voor deze categorie gebruikers was het het normale formaat, ook voor poëzieboekjes die op school gebruikt werden (vgl. bijv. 050830b, 100914b, 260921b en 380517). De enkele toneelstukjes die in het fonds van Immerzeel zijn te vinden (051110, 091215, 340414, 340528) zijn ook in het kleine octavo-formaat verschenen en wijken in dat opzicht niet af van het gebruikelijke formaat voor toneelwerkjes. Voorzichtig geformuleerd zouden we de kleinere formaten in verband willen brengen met de term ‘gebruikslectuur’, niet bestemd om gekoesterd en bewaard te blijven. De Nederlandsche muzen-almanak (in-16o) lijkt in dit opzicht een aparte positie in te nemen, ook al wordt de geschenkfunctie ervan mede door het formaat bevestigd. Niettemin was de almanak wel degelijk bestemd om bewaard te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoofdmoot van de klein-octavo werkjes die bij Immerzeel zijn uitgegeven wordt echter gevormd door heruitgaven van eerdere successen van bijv. Tollens, Helmers, Young, Bilderdijk, Feith, Fokke Simonsz., die eerder in het groot-octavo formaat waren verschenen. Op grond van de fondslijst van Immerzeel kunnen we, ook nu weer voorzichtig formulerend, concluderen, dat juist het groot-octavo formaat werd gebruikt voor werken van grotere waarde, bestemd om langdurig mee te gaan, gekoesterd en bewaard te worden. Immerzeel heeft in dit opzicht de relatie tussen de vorm en inhoud van poëziebundels (bestemd voor een draagkrachtig publiek) doorbroken. Op een gegeven moment hadden hem voldoende signalen bereikt die bij hem de mening deden post vatten, dat er ook voor poëzie in kleiner formaat een markt was. Dat deze markt zo groot zou zijn als uit de praktijk zou blijken, moet ook hij niet hebben verwacht. Dat hij niettemin de eerste is geweest die deze nieuwe visie op vorm, inhoud en doelgroep in een concrete uitgave heeft uitgevoerd, onderscheidt hem in de twintiger jaren van de negentiende eeuw van al zijn confraters. |
|