Johannes Immerzeel junior (1776-1841)
(1992)–B.P.M. Dongelmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||
V Johannes Immerzeel als zelfstandig ondernemer (1811-1841)V.1 Rotterdam (1811-1813)Na de debâcle van de compagnieschap duurt het nog geruime tijd vóór Immerzeel zich weer als zelfstandig ondernemer kan vestigen. Van boekwinkel, binderij, drukkerij en uitgeverij kan voorlopig geen sprake zijn. De afwikkeling van het faillissement loopt daarbij nog geruime tijd door en Immerzeel mag geen handel drijven totdat het faillissement is opgeheven. Om verdere procedures van Robert Voûte voor te zijn en uitvoering te geven aan de overeengekomen regeling inzake de afhandeling van faillissement laat Kesteloot op 26 januari 1813 de Rechtbank van Koophandel nogmaals verklaren les faillis excusables & susceptibles à être rehabilites aux conditions du Code de Commerce.Ga naar eind1Tot aan het moment dat Immerzeel weer op eigen naam mag handelen, heeft hij vermoedelijk op naam van zijn schoonzuster Sophie Victoire CeraGa naar eind2 geprobeerd enig brood op de plank te krijgen. Blijkbaar heeft hij of de naam van zijn schoonzuster gebruikt om toch weer een boekwinkel te kunnen drijven, of is het de schoonzuster zelf geweest die zolang als (mede)-kostwinner van het gezin is opgetreden. Op 5 november 1812 adverteert zij tenminste in de Rotterdamsche Courant: Sophie Cera, boekverkoopster, in de kleine Draaisteeg, te Rotterdam, heeft ontvangen een assortiment Fransche Almanakken, voor 1813; instructive en amusante Kinderwerkjes, Borduur-Patroonen, en de belangrykste nieuwe Fransche Boeken. Zy heeft hare Lees-Bibliotheek vermeerdert met een aanzienlyk getal fransche en hollandsche Werken. De catalogus is voor 6 stuivers verkrygbaar.Het continueren van de leesbibliotheek zal niet op noemenswaardige problemen zijn gestuit. Dat Immerzeel in 1817 adverteert met een catalogus van zijn leesbibliotheek ‘Met negen supplemented’ wijst erop, dat deze tak van het bedrijf op de oude voet kon worden voortgezet. | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
Behalve de afwikkeling van het faillissement stond in 1811 en 1812 ook de toenemende preventieve censuur een vlotte en hernieuwde terugkeer in het uitgeversvak in de weg. Zelfs de failliete en verzegelde boedel van de voormalige firma Immerzeel & Co. bleef niet gespaard. Ook repressief deden de Franse wetten op de Hollandse drukpers zich gelden.Ga naar eind3 Al één keer eerder had Immerzeel te maken gehad met de Napoleontische censuur. Een stuk in de Schouwburg van in- en uitlandsche letter- en huishoudkunde over Meerman geeft Tydeman de vraag in de pen: Is 't waar dat gij [= Bilderdijk, BPMD] met den Hr. Flament aanleiding hebt gegeven, dat men Immerzeels Schouwburg heeft doen sluiten? (...) Hoe zeer de drukpersdwang en dat zelfs in bloot letterkundige onderwerpen mij spijt, zoo spijt het mij toch ook, dat men 't experiment genomen heeft, hoe ver de vrijheid gaan kon, of de dwang gaan zoude. - 't Spijt mij, daar ik zelf met lust veel voor de Schouwb. werkte, en, daar de Hr. Meerman zeker in andere opzigten geleerde en moreele verdiensten heeft. Althans ik meen dat mijn Vader ook vele achting voor hem heeft.Ga naar eind4Waar Tydeman het hier precies over heeft, is Bilderdijk niet duidelijk.Ga naar eind5 Wél duidelijk is, dat de vrijheid van meningsuiting steeds meer wordt beknot. | |||||||||||||
V.1.1 NadrukkenTegelijk met de inlijving bij Frankrijk waren in het nieuwe departement Holland ook de Franse wetten op de drukpers in werking getreden. Zo waren per 1 januari 1811 de Hollandse boekhandelaren gehouden aan de Franse auteurs en boekhandelaren te betalen een twaalfde van het totaal aantal exemplaren, dat zij via import in hun winkels hadden of waarover zij op andere wijze beschikten. Elke 6 maanden diende er te worden afgerekend al naargelang hun verkoop. Het was derhalve zaak voor de inspecteurs goed in de gaten te houden wie welke titels en in welke aantallen in zijn bezit had. Daartoe moesten alle exemplaren van uit Frankrijk geïmporteerde titels zijn voorzien van een stempel.Ga naar eind6 Daarnaast werd alles wat gedrukt was, gedrukt zou worden en te koop of verkocht was aan steeds strenger wordende regels van censuur onderhevig: zowel preventief als met terugwerkende kracht. Op diverse manieren krijgt in 1811-1812 ook Immerzeel met de lange armen van de ‘censeurs impérieux’ te maken; tijdens de afwikkeling van het faillissement weten politiefunctionarissen door te dringen in de verzegelde ruimten aan het Westnieuwland om niet-gestempelde boeken en/of nadrukken in beslag te nemen.Ga naar eind7 | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
Op de een of andere manier, denkelijk door een of meer ijverige informanten, was het eind juli 1811 de inspecteur de l'imprimerie et de la librairie Manget ter ore gekomen, dat zich in de failliete boedel van Immerzeel en Co. ‘conterfaçons’ (clandistiene nadrukken c.q. ongestempelde boeken) bevonden. Onmiddellijk stelt Manget de prefect van het Departement van de Monden van de Maas, De Stassart, in kennis van deze wetenschap. Deze geeft opdracht aan de commissaris-generaal van politie te Rotterdam, De Marivault, een kijkje te gaan nemen en zonodig de verboden nadrukken in beslag te nemen. De Marivault schakelt één van zijn vier commissarissen van politie in. Aan Adrien Gaillard schrijft hij op 6 augustus, dat deze zich in gezelschap van een der bewindvoerders naar het pand van de firma Immerzeel en Comp. moet begeven om de nadrukken c.q. niet-gestempelde boeken te confisceren. De Marivault weet zelfs al welke boeken Gaillard in de winkel zal aantreffen: de Trois règnes van Delille, Les fleurs van Madame De Genlis, de ‘opéra comique’ Ninon chez Madame De Sévigné van Dupaty, de opera Cendrillon en tenslotte de komedie L'assemblee de famille.Ga naar eind8 Op 30 augustus is de commissaris naar de winkel gegaan samen met Benjamin Arrenberg. In het proces verbaal van Gaillard lezen we welke verdachte boeken hij daar aantrof: Oeuvres de Delille, les trois règnes de la nature,Dus moet De Marivault aan De Stassart melden, dat een aantal verdachte vogels al gevlogen was.Ga naar eind10 Deze stelt onmiddellijk de directeur-général de l'imprimerie et de la librairie in Parijs, Baron de Pommereul, in kennis van het resultaat van de huiszoeking, onder gelijktijdige verzending van één exemplaar van elk van de in beslag genomen titels.Ga naar eind11 Manget stelt hij eveneens op de hoogte, waarbij hij opmerkt, dat hij in zijn schrijven aan De Pommereul niet heeft nagelaten op Mangets ijver in dezen te wijzen.Ga naar eind12 Het antwoord van De Pommereul is niet bewaard gebleven, maar uit de vervolgcorrespondentie kunnen we afleiden, dat hij Manget heeft geadvi- | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
seerd of opgedragen tot vervolging van Immerzeel over te gaan. Donkere wolken pakken zich boven Immerzeel samen, als de vervolging in gang wordt gezet. Op 23 september 1811 weet hij een inhechtenisneming te voorkomen door ten overstaan van notaris Jan Willem van Steenbergen een borgtocht van f 5.000,00 te betalen, waarop hem door de Rechtbank van Eersten Aanleg een ‘provisioneel Vrijgeleide’ wordt verleend. Nadat Manget op 26 september De Stassart een lijst van de in beslag genomen boeken had gevraagd,Ga naar eind13 die hem per omgaande werd toegestuurd,Ga naar eind14 verzoekt hij op 17 oktober om envoyer au procureur impérial près le Tribunal de 1e instance Rotterdam le proces verbal de la saisie d'ouvrages conterfaits chez Immerzeel & Comp. a Rotterdam.Ga naar eind15Ook aan dat verzoek voldoet de prefect.Ga naar eind16 En op 21 oktober stuurt Manget een afschrift van het proces-verbaal aan de procureur impérial,Ga naar eind17 die echter op grond van artikel 47 van het ‘Decret Impérial du 5 Fevrier 1810’Ga naar eind18 geen genoegen kan en mag nemen met een kopie waar geen originele handtekening op staat.Ga naar eind19 De Stassart retourneert het proces-verbaal aan De Marivault met het verzoek het door Gaillard te laten tekenen. Uiteindelijk weet De Stassart op 19 november het originele proces-verbaal aan de procureur impérial te doen toekomen.Ga naar eind20 Een maand later moet De Stassart echter aan De Pommereul schrijven, dat de aanklacht tegen Immerzeel door de rechtbank van 1e instantie te Rotterdam bij uitspraak van 14 december 1811 niet ontvankelijk is verklaard.Ga naar eind21 De autoriteiten haalden bakzeil; voor Immerzeel liep de zaak dus goed af.
Hachelijk is ook de situatie een jaar later, wanneer De Marivault zijn oog op Vaderlandsche oranjezucht (1805 [= 1809]) van Bilderdijk en op de twee delen Gedichten (090710 en 100831) van J.F. Helmers uit 1809 en 1810 laat vallen. ‘Ga direct na de plechtigheid naar de woning van de boekverkoper Immerzeel, waar het depot is van een werk getiteld Vaderlandsche oranjezucht’, luidt zijn order aan commissaris Langestraat. ‘Neem alle exemplaren van deze brochure in beslag en kijk of ze ook in andere winkels verkocht worden’.Ga naar eind22 Langestraat maakt een proces-verbaal op, dat De Marivault op 9 december doorstuurt naar de directeur-generaal van politie: er zijn 219 gebrocheerde en 193 ongebonden exemplaren van Vaderlandsche oranjezucht in beslag genomen.Ga naar eind23 De Marivault is niettemin teleurgesteld en verbaasd, dat Langestraat geen exemplaren van de Gedichten van Helmers heeft aangetroffen: | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
ouvrage dont il convient de prévenir la circulation. Je suis néanmoins informé qu'il existe chez les sieurs Immerzeel plusieurs exemplaires de cet ouvrage complets en deux volumes, et vous invite en opérer la saisie en faisant sans delai chez ces messieurs une nouvelle et tres rigoureuse visite.Ga naar eind24De aanhouder wint, want na een grondiger inspectie ‘dans le magasin de libraires Immerzeel et Compie’ treft de politie er 7 resp. 127 exemplaren aan van het eerste resp. tweede deel van Helmers' Gedichten. Maar nog is De Marivault niet tevreden. Hij schrijft aan de directeur-generaal van politie, dat hij zijn zoektocht zal continueren ‘dans tout l'etendue magasin d'Immerzeel et Cie.’. Maar, zo schrijft hij, ‘ce travail sera long’.Ga naar eind25 | |||||||||||||
V.1.2 Preventieve censuurDe preventieve controle op de naleving van de wetten en decreten aangaande de boekhandel en de drukkerij bracht een grote stroom van schriftelijke aanvragen op gang voor het verkrijgen van toestemming om boekwerken te drukken. Ook de drukker van Immerzeel, J.J. Stuerman, diende met enige regelmaat aanvragen in om werk voor rekening van Immerzeel te mogen drukken. Elke aanvrage zette de ambtelijke molen in werking, te beginnen met een briefje van de prefectuur retour aan de drukker, dat men zijn verzoek had ontvangen. Vervolgens werd vanuit de prefectuur de aanvrage doorgestuurd naar Parijs, naar het bureau van Baron De Pommereul. Als het toegezonden manuscript genade kon vinden in de ogen van de keizerlijke censoren, werd een bericht van goedkeuring verzonden naar de burelen van de prefect. Deze meldde op zijn beurt niet alleen aan de drukker, dat het bericht van goedkeuring was binnen gekomen, maar berichtte tevens aan Baron De Pommereul, dat het bericht van goedkeuring door zijn bureau was ontvangen. De aanvraagformulieren dienden naast de censuur ook de belasting. Er was éen centime verschuldigd per afgedrukt blad en de administratie hield via de formulieren en een op gezette tijden in te leveren overzicht van al het gedrukte, nauwkeurig bij wie wat diende te betalen.Ga naar eind26 Van vrijwel alle boeken die Immerzeel na zijn faillissement in de jaren 1812 en 1813 liet drukken, zijn bewijzen terug te vinden waaruit blijkt dat zij onder het juk van de censuurmaatregelen zijn doorgegaan. Drukker Stuerman te Delft bijv. heeft zich ten behoeve van Immerzeel voor de volgende werken tot de prefect gewend: | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
Ter illustratie van de gang van zaken beperk ik me tot Balthazar Knoopius. De bewaard gebleven documenten geven het volgende beeld van de administratieve totstandkoming van deze roman: Op 17 oktober 1812 zendt Stuerman aan de prefect van het Departement van den Monden van de Maas een pakket, inhoudende twee manuscripten: Balthazar Knoopius en Gedichten van H. Tollens, 2e deel. Stuerman verzoekt de Prefect de twee manuscripten + de bijgevoegde verklaringen door te zenden aan de ‘Direction générale de l'imprimerie et de la librairie’ om zo snel mogelijk toestemming te verkrijgen tot het drukken van beide manuscripten. Stuerman verklaart in zijn bijgevoegde ‘Déclaration’ voor rekening van Immerzeel voornemens te zijn te drukken ‘Balthazar Knoopius, par Mr. J. Immerzeel, libraire a Rotterdam, lequel je me propose de tirer à 800 exemplaires en un volume, format in 8o de 16 feuilles d'impression.Ga naar eind27 De prefect zendt beide manuscripten door naar Parijs; op 20 december 1812 antwoordt Baron de Pommereul: J'ai l'honneur de vous adresser un engagement relatif a l'ouvrage hollandais intitulé: Balthazar Knoopius, par Mr. Immerzeel. Je vous invite a vouloir bien le faire souscire par le Sr. Stuerman de Delft et a me le renvoyer dans le plus bref delai. Aussitôt que cette pièce me sera parvenu, je lui adresserai son manuscrit avec l'autorisation de l'imprimer.De prefect stelt Stuerman in kennis van de wens van de directeur-generaal en op 31 december ontvangt hij antwoord uit Delft: J'ai l'honneur de renvoyer a votre Excell. l'engagement relatif a l'ouvrage, intitulé Balthazar Knoopius par Mr. Immerzeel et d'informer Votrte Excell., que je n'ai pas encore reçu le manuscrit du dit ouvrage.Ga naar eind28Eén van de Postboeken van de uitgegane brieven van de préfecture meldt, dat op 6 januari 1813 aan Baron de Pommereul is verstuurd: ‘L'envoi de | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
l'engagement relatif a l'ouvrage intitulé Balthazar Knoopius.Ga naar eind29 Parijs zendt op 14 februari 1813 het manuscript retour en schrijft daarbij aan de prefect: Je vous invite a vouloir bien le faire remettre au Sr. Stuerman, de Delft, en le prevenant qu'il peut a ce moment (?) commencer l'impression.Ga naar eind30De prefect schrijft op 25 februari twee brieven: éen aan Baron de Pommereul en een aan Stuerman; laatstgenoemde leest: J'ai l'honneur Monsieur de vous transmettre avec le recipisse le manuscrit d'un ouvrage Hollandais intitulé Balthazar Knoopius. Vous êtes autorisé des ce moment de procéder a l'impression.Ga naar eind31Aan de directeur-generaal schrijft hij: J'ai reçu avec la lettre que vous m'avez fait l'honneur de m'écrire le 14 de ce mois le manuscrit de l'ouvrage Hollandais Balthazar Knoopius avec le Recipisse. Je viens d'en faire l'envoi a l'imprimeur Stuerman á Delft et je prends la liberté de vous informer que l'engagement ordinaire a souscrire par les imprimeurs n'était pas joint a cet ouvrage.Ga naar eind32Acht maanden later is het boek gedrukt. Op 5 oktober 1813 zendt Stuerman 5 exemplaren ‘avec le Bulletin N. 2 de garantie et le récipissé de la Direction Générale’Ga naar eind33 naar de prefect, geheel conform de voorgeschreven procedure. | |||||||||||||
V.2 Rotterdam (1813-1815)Immerzeel begint voorzichtig weer enig werk uit te geven, d.w.z. niet op naam van J. Immerzeel, Jr., maar met het impressum te verkrijgen ‘Te Rotterdam, bij den Autheur.’Ga naar eind34 Bij zijn voormalige filiaalhouder Van der Bol (inmiddels geassocieerd met Van Conijnenburg) verschijnen in 1813 zijn Koenraad Rozendaal en De Blindeman. Pas bij het tweede deel van de Gedichten van Tollens (130430a) en zijn eigen dichtbundeltje Voor opgeruimden van geest (130430b) prijkt zijn eigen naam weer op de plaats van het impressum, al is het nog slechts met de formulering ‘bij den autheur Kleine draaisteeg L.L. No 17.’ Ook nu was in beide gevallen voorzichtigheid nog steeds geboden: enkele gedichten in het tweede deel van Tollens' Gedichten waren ‘teruggenomen op gezag van de Fransche boekcensuur’Ga naar eind35 en Immerzeels gedicht ‘Boerenkrakeel’ was eveneens op een veto van de Parijse een- | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
sors gestuit. Bij bundeling in 1823 kijkt Immerzeel terug op deze tijd van muilkorf en leiband: men verdacht te Parijs een laakbaar oogmerk, en ik rekende in die gevaarlijke dagen mij zeer gelukkig, dat ik, door het terughouden van mijn Boerengevecht, in rust en vrede met de censuur, de policie enz. blijven kon.Ga naar eind36In de roerige novemberdagen van 1813 moet Immerzeel geprobeerd hebben als ‘Provisioneel Drukker der Marine’ (131130) entree te krijgen bij de nieuwe (stedelijke) autoriteiten. Maar bij deze ene Proclamatie is het gebleven. Begin 1814 afficheert hij zich als boekverkoper ‘in de kleine DraaisteegGa naar eind37 en op 1 maart heet hij ‘Boek- en Kunstkooper’; op 14 april resp. 21 juli adverteert hij in de Rotterdamsche Courant met ‘Boek- en Prentwinkel’ resp. ‘Boek- en Kunstwinkel’. Zijn nering heeft in 1814 meer het karakter van een kantoorboek- annex kunstwinkel dan van een boekhandel. Behalve alle soorten Hollands schrijfpapier, kantoorboeken en allerlei schrijf- en kantoorbehoeften, zijn ook voorhanden allerbeste Waterverwen, in 27 differente kleuren; in stukjes en Doozen; Kokers met Mathematische Instrumenten; Trekpennen; Potlooden; Teeken- en Postvelin, van differente grootte; effen, vergulde en rouw Velinkaarten; Pennemessen en Scharen; met Plaicd gemonteerde Inktkokers; wijders Fransch Gesatineerd Velin- en Maroquinpapier, in velerlei kleuren, enz.; ook Engelsche, Fransche en Duitsche Karrikaturen, die op jaarlijksch abonnement rondgezonden worden.Ga naar eind38Als uitgever brengt hij in de jaren 1813 en 1814 vooral gelegenheidsgedichten op de markt. Pas in 1815 voegt hij aan zijn winkelaktiviteiten weer de dimensie toe van zijn vroegere uitgeverij. Hoewel hij formeel al eerder weer een boekhandel-uitgeverij had mogen beginnen, heeft hij het tot op dit moment nog wat rustig aan gedaan. Want weliswaar had de terugkeer van Willem I weer voor meer rust op het politieke vlak gezorgd, van een merkbaar economisch herstel kon nog geen sprake zijn. De uitgave van het derde deel van de Gedichten van Tollens (150801b) markeert voor Immerzeel het definitieve afscheid van de faillissementsperiode. In mei 1816 verhuist hij ‘uit de Kleine Draaisteeg naar de Hoofdsteeg, op den hoek van den Houttuin.’Ga naar eind39 Ook dat is een teken, dat de zaken weer enigszins beter gaan. | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
V.3 Rotterdam (1816-1826)In 1816 gaan de zaken voor Immerzeel langzamerhand weer beter. Hij herstelt de nodige contacten met verschillende auteurs van vroeger, waaronder Bilderdijk, en stort zich weer volop in de uitgeverij. Dat hij langzamerhand zijn zaken weer op wat grotere schaal wil gaan aanpakken, blijkt uit een advertentie in de Rotterdamsche Courant van 11 augustus 1818, waarin hij meedeelt, dat zijn winkel is verplaatst ‘over de Draaisteeg, (L 114)’. Er is weer op voorraad een aanzienlijke collectie Franse boeken, waaronder prachtuitgaven van o.a. Corneille, Racine en Voltaire. Daarnaast een grote verscheidenheid Franse kinderwerkjes en een goed gesorteerde voorraad kantoorartikelen. Tenslotte breidt zijn leesbibliotheek zich meer en meer uit en bovendien: De Liefhebbers van Kunst vinden dagelijks van 9 uren 's morgens gelegenheid, zijne Schilderijen, Teekeningen en Prenten in eene daartoe ingerigte Kamer te bezigtigen.Dat hij juist in 1818 lid wordt van de in 1815 opgerichte Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels geeft eveneens aan, dat hij zich anno 1818 weer volop in de boekhandel-uitgeverij heeft gestort.Ga naar eind40 Zijn initiatief om een Nederlandsche muzen-almanak uit te geven, brengt hem in één klap terug in het letterkundige wereldje en bezorgt hem op den duur, naast de nodige contacten, een jaarlijks terugkerende drukte. Menigmaal schrijft hij zijn correspondenten over zijn zakelijke beslommeringen. Aan Jan Frans Willems bijv.: Zoo gaat het met mij, - en zeker de veelheid en omslagtigheid mijner zaken geven er maar al te dikwijls aanleiding toe, - ik kan bezwaarlijk mij tot eenig werk van langen adem zetten;Ga naar eind41Tussen alle uitgaven door vindt er op 13 en 14 juni 1821 voor het eerst weer een veiling plaats van een ‘keurige Verzameling van Boeken in verscheiden Talen, benevens eenige Schilderijen, Prenten, Teekeningen en Liefhebberijen, ten deele herkomstig uit de nalatenschap van een Letter- en Kunstminnaar.’Ga naar eind43 Zij wordt gevolgd door de veiling van zijn vaders boeken op 26 en 27 maart 1822Ga naar eind44 en ook de zomer van dat jaar staat gedeeltelijk in het teken van een op 2 september te houden veiling.Ga naar eind45 In die maand is hij op een | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
gegeven moment ‘met magt van werkvolk’ bezig met niet minder dan achttien stuks boeken, groot en klein, tegelijkertijd ter uitgave gereed te maken.Ga naar eind46 En ook op 21 februari 1823 is het: ‘Drok, zeer drok heb ik het op myn kantoor gehad,’.Ga naar eind47 Want naast veilingen, uitgeverij en leesbibliotheek blijkt Immerzeels boekhandel in de loop van de jaren weer uitgegroeid tot een winkel met internationale sortering. Dat kunnen we tenminste afleiden uit een brief van de Zutphense A.C.W. Staring, die in 1824 een bestelling plaatst voor een aantal nummers uit de ‘Etui-bibliothek der Deutschen Klassiker’, waaronder Schillers Wallenstein, Engels' Philosoph für die Welt, Körners Gedichte en Klopstocks Messias. Ook The new pocket dictionary of the French and English Language van Thomas Nugint en Astronomie van Francoeur staan op het lijstje: Deze boeken moet[en] met een schip dat te Helvoet zeilree ligt vertrekken; weshalve ik UWElEd. vriendelijk moet vergen om met alien mogelijken spoed van deze kommissie werk te maken.Ga naar eind48Maar de zaken brengen zoveel drukte met zich mee, dat het Immerzeel langzamerhand teveel begint te worden. In 1824 wil hij het dan ook wat rustiger aan gaan doen. In een vrijmoedig schrijven aan de Leeuwarder uitgever G.T.N. Suringar biedt hij hem aan zijn Nederlandsche muzen-almanak over te nemen:Ga naar eind49 Ik heb thans te veel omhanden, en wilde wel gaarne mijne bemoeijingen wat verminderen om wat meer op mijn gemak te kunnen werken. Mijn' oudsten zoon meen ik eerlang een gedeelte mijner zaken te cederen, mijn tweede zal dit jaar in de Regten promoveren. Uit dien hoofde zal ik voortaan niet meer zoo ijverig behoeven te slooven, als ik tot nu toe voor mijn gezin heb moeten doen. De Liefhebberij van mijn' zoon, die in mijne zaken is, bepaalt zich meer tot het houden van verkoopingen van boeken en kunst, dan wel tot het uitgeven van boeken.Ga naar eind50Suringar schrijft hem ‘wel lust in de speculatie’ te hebben, ‘maar de algemeene en bovenal de partikuliere zwarigheden zijn groote.’Ga naar eind51 Kortom, hij ziet er vanaf. Het voornemen van Immerzeel om een deel van de zaken aan zijn zoon Jan over te doen wordt in mei 1825 gerealiseerd. Maar na een jaar moet deze de deuren van zijn winkel al weer sluiten. De oudste zoon blijkt op dat moment nog niet rijp te zijn om hem op te volgen.Ga naar eind52 C.G. Withuys betreurt Immerzeels tegenslag: | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
Jammer acht ik het voor de kunst dat het plan om Uwen overigen leeftijd elders te gaan doorbrengen, zwarigheden heeft ontmoet die de uitvoering belemineren. Vele en heerlijke vruchten voorspelde ik der Muze reeds van Uwe rust en wensch hartelijk dat de bestaande moeijelijkheden van lieverlede mogen overdrijven, en Uw uitzigt op een' kalmen ouderdom meer en meer verhelderen.Ga naar eind53Met J.L.C. Jacob, die bij Immerzeel het vak van boekhandelaar had geleerd,Ga naar eind54 weet hij tot overeenstemming te komen over winkel en commissiehandel: Opvolgers van de Winkelzaken en Commissiehandel van den Heer J. Immerzeel Jr., hebben (zij) tevens overgenomen die van zijn Zoon J.L.A. Immerzeel;Ga naar eind55Aan de Rotterdamse boekverkoper J. Sichtermann verkoopt hij zijn leesbibliotheek, die deze op dezelfde voet zal voortzetten ‘zoo als dezelve ene reeks van jaren bij den Heer J. Immerzeel Jr. met goed succes is gecontinueerd’.Ga naar eind56 Hoewel Immerzeel zijn wens om van Rotterdam naar Den Haag te verhuizen al in december 1824 aan Willems had kenbaar gemaakt, voegt hij pas in mei 1826 de daad bij het woord: Voor mijne zaken als uitgever is de Haag ook preferabel, dewijl aldaar mijne principaalste drukkerijen zijn. Oude vrienden vind ik er bij menigte weder.Ga naar eind57 | |||||||||||||
V.4 Den Haag (1826-1832)Het afstoten van zijn Rotterdamse zaken, voortgekomen uit Immerzeels wens zich uit de zaken met betrekking tot de boekhandel terug te trekken, krijgt een verder vervolg met de verhuizing naar Den Haag. Aan Willems schreef hij op 14 maart 1826: Mijn winkel en commissiehandel quiteer ik over 6 weken, en ga dan in den Haag wonen in een toehuis op de Heerengracht.Ga naar eind58Een jaar later huren ze het huis Nobelstraat, Wijk E, no. 63 voor een periode van vijf jaar. Hoewel hij de handel in boeken niet terzijde schuiftGa naar eind59, geeft Immerzeel er in deze tweede Haagse periode duidelijker dan voorheen de voorkeur aan zich op de handel in tekeningen en schilderijen te richten.Ga naar eind60 In het verlengde van de contacten die hij reeds ten behoeve van de Nederlandsche mu- | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
zen-almanak met diverse kunstenaars onderhield, ontstaat er ook een meer dan incidentele correspondentie met tal van schilders die hem hun schilderijen ter verkoop aanbieden.Ga naar eind61 Daarnaast werft hij zelf actief onder kunstverzamelaars en werpt hij zich op als commissionnair in schilderijen. Het feit dat hij in Den Haag een aparte kunstzaal opent, is o.a. voor J. de Mare aanleiding een schilderij op te sturen met het verzoek of Immerzeel het in zijn kunstzaal wil verkopen.Ga naar eind62 Ook J.C. Schotel informeert belangstellend: hoe gaat het met Uwe onderneming? ik koom Uw salon eens bezien en kan ik over een schilderij beschikken zoo zend ik die gaarne ter Expositie.Ga naar eind63De eerste helft van 1827 vertoont op het terrein van uitgeven weinig activiteit. Behalve de Muzen-almanak voor 1828 verschijnen er slechts drie werken. Daarnaast houdt Immerzeel in 1827 ook nog twee veilingen. Op 21 juli e.v.d. komt de collectie van J.H.A. HagdornGa naar eind64 onder de hamer, terwijl in oktober de boeken van J.W.P. van Reyn, Gz. en F. Lehner in andere handen overgaan.Ga naar eind65 Op 23 november 1827 doet Immerzeel in diverse krantenGa naar eind66 al weten, dat hij in de maand april van het volgend jaar ten huize van J. Goldberg diens uitgebreide bibliotheek zal verkopen. Deze collectie onderscheidde zich van andere verzamelingen ‘door eene zeer talrijke en uitnemend geconserveerde verzameling van meestal net geschreven Staatsstukken, betrekkelijk de gewigtigste epoques der Nederlandsche geschiedenis en andere merkwaardige zaken.’ Al geruime tijd was Immerzeels voormalige werkgever en vriend bezig om zijn archief te ordenenGa naar eind67 en op Oudejaarsdag 1827 schreef hij aan Immerzeel, dat het werk aan zijn bibliotheek vorderde en de catalogus bijna gedrukt kon worden.Ga naar eind68 Op 22 april is het inderdaad zover en wordt het huis op het Plein, hoek van de Lange Pooten bevolkt door kooplustige belangstellenden. Maar op 25 april, nog tijdens de veilingdagen, overlijdt Goldberg op zijn hofstede Berbice te Voorschoten. Immerzeel erfde van zijn vroegere chef een ring ‘uit bijzondere achting voor zijne poëtische talenten’.Ga naar eind69 In 1829 spant Immerzeel zich in om te komen tot de oprichting van een ‘genootschap tot aanmoediging van de schilder-, teeken- en graveerkunst, te 's Gravenhage, onder de zinspreuk: Neerlands roem.’Ga naar eind70 Via zijn relaties probeert hij voldoende medestanders te vinden, maar zijn initiatief vindt nauwelijks weerklank.Ga naar eind71 Van der Hoop stuit zelfs op geduchte oppositie: | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
Ik ben druk bezig met inteekenaren te werven, dan het heeft bij sommigen veel voeten in de aarde. Ook wordt het door anderen, naar ik bespeur tegengewerkt. - Van daag komt H. Rochussen van Parijs terug: deze zal ongetwijfeld wel deelnemen. (...)Het genootschap is dan ook niet echt tot ontwikkeling gekomen en vermoedelijk is het slechts bij het ontwerp tot oprichting en enkele vergeefse pogingen tot steun gebleven.Ga naar eind73
In 1830 vinden er nog enkele veilingen plaats. Eén op 14 april, waarvoor de Catalogus (300331) door Schinkel wordt gedrukt. Op 4 april 1830 schrijft Immerzeel hem in haast: (want woensdag moet die verkrijgbaar zijn) de bijz. Appendix voor mij te doen zetten. Men draagt mijn huis vol met allerlei!Ga naar eind74Later in het jaar krijgt Immerzeel de nalatenschap van W.G.J. van Gendt ter veiling, waarin zich een grote hoeveelheid munten en medailles bevindt. Aan Schinkel vraagt hij advies: De grooten partij behoort tot den Boedel van wijlen den Raadheer van Gendt, en moeten door mij, benevens de Bibliotheek en collectie Schilderijen, door ZWEG. nagelaten, in oktober verkocht worden. (...) Alle den Boeken zijn reeds opgeschreven. Heden ben ik aan 't knippen en formeren der Catalogus die ik morgen ter perse geef, liefst bij u, als er gelegenheid is mij te helpen. Groot zal dezelve niet worden.Ga naar eind75Behalve deze Catalogus (301011) verschijnt er in medio 1830 nog een. Ook de laatste dagen van 1830 staan in het teken van een veiling.
De Belgische Opstand brengt in zakelijk opzicht een malaise met zich mee. Van verschillende kanten wordt duidelijk gemaakt, dat het openbare leven hinder ondervindt van de politieke situatie. Zo schrijft de advocaat Robidé van der Aa op 21 juni 1831: Temidden van de onrust in de wereld geniet ik de rust des lands, te meer daar er in ons vak niets tegenwoordig te doen is.Ga naar eind76Immerzeel zelf verklaart tegenover H.W. Tydeman, onder aanbieding van zijn Hollandsch leeuw ontwaakt (310806): | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
Ik heb een zeer slecht jaar gehad. Een goed debiet zou mij daarvoor eenige schavergoeding verschaffen.Ga naar eind77En of hij nu om deze reden zijn fonds wil verkopen, of omdat hij definitief wil ophouden met zijn zaken - hij is tenslotte ruim 55 jaar - is niet uit te maken. Zakelijk gezien lijkt het in elk geval geen gunstig tijdstip, gezien de sterk afgenomen economische bedrijvigheid in verband met de gebeurtenissen in België. Of Amsterdam in zakelijk opzicht betere perspectieven bood dan Den Haag is de vraag. Een van de redenen die hij in een brief aan Staring opgeeft, is het feit dat hij plannen heeft aldaar eene plaatdrukkerij aan mijn zaken toe te voegen. Daar ter plaatse kan ik het best teregt met al het benoodigde. Want om fraaie gedrukte boekjes met plaatjes uit te geven, die goedkoop zijn, moet er op economie in de uitvoering gerafineerd worden.Ga naar eind78In mei 1832 wordt Amsterdam de nieuwe woonplaats van het gezin Immerzeel. | |||||||||||||
V.5 Amsterdam (1832-1835)De voorbereiding en de daadwerkelijke verhuizing naar Amsterdam bezorgen Immerzeel meer dan zes maanden grote drukte.Ga naar eind79 Eind november 1831 had hij wederom G.T.N. Suringar benaderd met de vraag of hij er nú voor voelde om zijn hele fonds, met of zonder de Nederlandsche muzen-almanak, over te nemen: Tot den publieken verkoop van mijn fonds heb ik geen lust. Ik zou het ook zeer gaarne bij elkander blijven en in goede handen zien.Ga naar eind80Uit de reactie van Immerzeel kunnen we afleiden, dat Suringar er zeker belangstelling voor had en bij hem naar de prijs heeft geïnformeerd. Vrijwel per kerende post deelt Immerzeel hem dan ook zijn voorwaarden mee: Uit mijn fonds verkoop ik jaarlijks voor f 4000 plus minus; de Muzen-Almanak levert mij geregeld een profijt van 2500 plus minus al weder. | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
Maar zoals we eerder zagen, gaat Suringar ook deze maal niet op het aanbod van Immerzeel in. Deze is gedwongen zijn hele magazijnvoorraad mee naar Amsterdam te verhuizen. Inmiddels was op 18 december 1831 Bilderdijk overleden. De verhuizing en de voorbereiding van de veilingcatalogus van Bilderdijks bibliotheek zorgen in de eerste helft van 1832 voor extra drukke maanden. In overleg en samenwerking met Willekes en Carbasius, die de erven Bilderdijk vertegenwoordigen, en Da Costa en Tydeman verschijnt in juli 1832 de 120 pagina's tellende catalogus (320702). De veiling op 6 augustus en volgende dagen wordt in Amsterdam gehouden; het wordt een evenement. Aan een onbekende schrijft Immerzeel na afloop: Alles is peperduur gegaan. Er was een talrijk en zeer illuster publiek aanwezig. De geestdrift was algemeen. Dikwijls ging er een galmpje op van goedkeuring en verrukking als een of ander belangrijk stuk van den grooten man hoog verkocht werd.Ga naar eind82Het provenu van de veiling voor de erven bedraagt f 5.506,78.Ga naar eind83. Minder spectaculair was de veiling die Immerzeel twee maanden later, op 29 oktober, hield: een leesbibliotheek van ca. 4000 delen. En ook zijn laatste veilingen in 1833 (29 april, 6 augustus en 5 november) brachten geen vergelijkbaar ‘illuster gezelschap’ als bij de Bilderdijk-veiling op de been. Toch klaagt Immerzeel niet: Ik ben zeer bezet door vele uitgaven van nieuwe werken; gij weet hoe ik voor alles alleen opdraai.Ga naar eind84Soortgelijke geluiden horen we een half jaar later: O Ja, het gaat mij, wat de gezondheid betreft, allergezegendst. Ik mag niet klagen over debiet, zoo van mijn fondsartikelen als uit mijn winkel. Teekeningen verkoop ik schier dagelijks aan vreemden en ingezetenen (...) De winkel bindt mij. In de eerste week verkocht ik er konstant uit voor f 250, meest teekeningen en schildersboeken.Ga naar eind85Hoewel Immerzeel diverse pogingen gedaan had om zijn fonds als geheel te verkopen, moet hij er toch toe overgaan om het publiekelijk te laten veilen. Confrater Steenbergen van Goor te Leeuwarden is blij voor Immerzeel, maar laat vrijmoedig enige jalousie de métier blijken, als hij schrijft: Gij legt er dus het bijltje bij neer, amice? Bravo! Ik hoop u te volgen; want waarlijk, van den hedendaagschen boekhandel (...) staat met duidelijke letters geschreven: Heer ont- | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
ferm u mijner! Ik ben wars van al die ellendige manoeuvres, die reeds sinds lang in ons vak in 't werk worden gesteld om naar zich te halen en schrapen en het crediet van onzen eens zoo fatsoenlijken handel te ondermijnen.- Enfin, eerlang ziet gij mij u, immers gedeeltelijk - volgen, want tot coupon-knippen, zooals ik vertrouw dat gij thans op uw muiltjes gaat doen - heb ik, helaas! nog geen krachten genoeg verzameld.Ga naar eind86Op 24 en 25 maart 1835 wordt het gehele fonds verkocht onder de boekverkopers. Veilinghouders de Erven H. Gartman, J. Radink, J.C. van Kesteren en Dk Groebe geven in hun voorbericht hoog op van Immerzeels fonds, dat ‘over het geheel genomen, buiten tegenspraak, kan gerekend worden onder de voornaamste eene plaats te bekleeden, (...)’ Het feit dat er van diverse fondsartikelen nog zoveel exemplaren over zijn, houdt verband met een bestendig aanzienlijk vertier, hetwelk vooral daaruit op te maken is, dat van verscheidene artikelen 3000 tot 7000 Exemplaren zijn opgelegd, om niet te spreken van den vierden druk van Tollens Gedichten, waarvan de oplage, zoo als bekend is, 10000 Exemplaren bedragen heeft.Ga naar eind87Op de beide dagen wisselden meer dan 55.000 exemplaren van werken die tot Immerzeels fonds hadden behoord van eigenaar.Ga naar eind88 Bijna een kwart van het totaal, te weten 13.052 exemplaren, was het restant van Bilderdijks werken. Van de 12 verschillende Tollens-titels waren nog 7.097 exemplaren over. Over de totale opbrengst is niets bekend. De Catalogus 1835 bevat slechts op enkele plaatsen de gegevens over prijzen en kopers. De werken van Tollens brachten bruto f 8.336,46 op, de veilingresultaten van de werken van Bilderdijk staan maar gedeeltelijk geregistreerd. Van 34 van de 51 Bilderdijk-titels is de bruto-opbrengst bekend: f 5.130,54 voor 4.535 restant-exemplaren, waarbij van sommige titels ook het kopijrecht. Bij de andere 17 titels (8.517 exemplaren) staat de opbrengst niet genoteerd. Alleen over de aankopen die Suringar deed, zijn we precies geïnformeerd. Hij kocht voor een bedrag van f 9.088,91 uit Immerzeels fonds, waaronder vijf titels van Bilderdijk (f 1.336,06), vijf titels van Tollens (f 6.050,08), de Gedichten van Boxman (f 63,60) en een groot aantal titels van Feith (f 1.625,00).Ga naar eind89 Van enkele auteurs is het bekend, dat zij zich zorgen maakten over de vraag, in wiens handen hun werken en het eventuele kopijrecht zouden overgaan. Vooral Tollens is er veel aan gelegen bij wie zijn werken terecht zullen komen.Ga naar eind90 | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
Staring wil een eerder aan Immerzeel voorgelegd plan om zijn werk als geheel te herdrukken doorzetten en het bevalt hem maar matig, dat Immerzeel hierover niets in de fondsveilingcatalogus heeft laten zetten: Mij enen Uitgever door den Verkoop van UWEDs Fonds te laten opdringen behaagt mij weinig. Ik zal mij daarom getroosten, om UwelEd. Twee Honderd Tachtig Guldens te betalen, tegen afstand van de Exemplaren, die UWEd., nog volgens Catalogus, van mijne Nieuwe Gedichten en het Winterloof in voorraad heeft;Ga naar eind91Staring wacht Immerzeels reactie af. Wat deze heeft geantwoord is niet bekend, Staring is in ieder geval minder geïrriteerd: Uit UWEDs Brief van 13 Maart, gisteren bij mij ontvangen, moet ik opmaken, dat het Verkoopen van UWEds Fonds, van deszelfs zijde, niet zoo geheel Vrijwillig is, als ik mij voorstelde, en dit werpt een ander licht op het publiek veilen van Kopyregt, zonder voorafgaande aanbieding van billijke schikking aan Auteurs, over wier inhaligheid men zich niet te beklagen heeft.Ga naar eind92De suggestie die dit antwoord van Staring wekt, is dat de aanleiding van deze veiling meer is dan alleen Immerzeels ‘klimmende jaren’ die ‘hem ernstig en dringend doen verlangen naar rust’.Ga naar eind93 Welke motieven nog meer meespeelden bij deze blijkbaar niet geheel vrijwillige veiling heb ik echter niet kunnen achterhalen. | |||||||||||||
V.6 Amsterdam (1835-1841)Kort nadat Immerzeel zijn fonds verkocht heeft, schrijft hij aan zijn confraters, dat hij nogtans, met medehulp van mijn jongsten zoon Christiaan Immerzeel, den Handel in Boeken en Kunstartikelen blijf(t) voortzetten;Ga naar eind94Hij wil van elk werk, hoe nietig ook, vier exemplaren in commissie blijven ontvangen. Vooral leerboekjes en geschenken voor jonge lieden en kinderen hebben zijn voorkeur. De kunsthandel laat hij ook nog niet varen: ‘In kunst worm ik nog altijd voort, en verkoop nog al’ schrijft hij op 27 augustus 1837 aan Schinkel.Ga naar eind95 Het tijdstip van zijn definitieve vertrek uit de boek- en kunsthandel is, zakelijk gezien, enigszins ongelukkig. J.F. Oltmans schrijft: | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
Waarom mijn waarde Vriend hebt gij U plan van vereenvoudiging niet met 1: mei ingesteld? dan zoude UWEd het geheele patent 1838/39 bespaard hebben; nu zal daar niets aan te doen zijn: ik zend UWEd. evenwel een mijner bedienden, die de zaak in overeenkomst met de Wet meer duidelijk zal kunnen maken.Ga naar eind96Blijkbaar heeft Immerzeel hier niet bij stilgestaan of vond hij het te betalen bedrag niet de moeite waard. Helemaal loslaten kan Immerzeel de boek- en kunstwereld echter niet. Als free-lance medewerker aan De Avondbode, een krant die verscheen tussen 1837-1841, blijft hij bepaalde contacten behouden. Immerzeel draagt er verschillende stukken aan bij, vooral op het gebied van de schilderkunst, en daarnaast recenseert hij nieuw verschenen boeken.Ga naar eind97 Op 11 september 1839 maakt hij zich nog sterk voor een hulpfonds voor kunstenaars en ‘door hen na te laten betrekkingen’, waarover hij in De Avondbode enkele ‘Vluchtige gedachten’ laat publiceren:Ga naar eind98 Komt er niets van, vriend! ik zal het mij alweêr moeten getroosten, even als toen ik reeds voor 10 jaren het bijg. plan uitgaf zonder dat het voldoende bijval vond, terwijl daar en tegen nu een dergelijk en minder goed plan opgang maakt.Ga naar eind99Het minder goede plan krijgt echter vorm in de gedaante van een Haags Genootschap en Immerzeel wil er zich wel voor inspannen: Konden die Heeren een ouden man gebruiken, die 40 jaren ondervinding als uitgever, en 30 jaren als kunsthandelaar achter den rug heeft; die met de Litteratuur, ook van de Kunst, eeniger mate bekend is; die in proza en poëzie geschreven heeft en nog schrijft; die de fransche taal spreekt en schrijft, en met de Engelsche en Duitsche schrijvers eenigzins vertrouwd is,Ga naar eind100Zijn werk aan de Nederlandsche muzen-almanak houdt hem nog gedurig bezig en met de voltooiing van de Levens en werken zal hij tot aan zijn dood bezig blijven.Ga naar eind101 |
|