| |
| |
| |
13
Het oude kerkhof lag op een heuvel achter de wallen. Een zware beukenhaag omsloot het. Justine moest het hoge, ijzeren hek met kracht optillen omdat het zo verzakt was. Het knarsend geluid snerpte vreemd door de stilte. Zij was alleen, het was vroeg in de middag.
Onderzoekend keek zij rond. Hier moesten de oude graven van haar moeders familie zijn. De naam Verspronck trof haar al. - Johanna, Everdina Verspronck. Geboren 25 Maart 1760, overleden 8 Februari 1840. - De letters waren nog duidelijk leesbaar. Dit moest het graf zijn van de moeder van Oma van Lindonk, haar bet-overgrootmoeder dus, die de merklap gemaakt had.
- Arnoldus, Wolterus Verspronck - geboren 8 Mei 1778, overleden 6 Februari 1876. - Dat was oom Arnold, van de dansende pupkes.
Als moest de familieband ook hier besten- | |
| |
digd worden, zo dicht lagen de graven bijeen. Smalle paadjes, die nauwelijks ruimte overlieten voor haar voeten, scheidden de stenen waarover schaduw van jong beukenblad beefde.
Kleine kindergrafjes en zware, grote stenen, de meesten grauw, met mosgroene, verweerde plekken. Zij werden blijkbaar nog goed onderhouden. Zij zag de graven van haar grootouders, van ooms en tantes, neven en nichten wier namen zij dikwijls door haar moeder had horen noemen. Het was haar als vormden die telkens terugkerende familienamen nog zo'n saamhorigheid en eenheid dat het Justine wonderlijk te moede werd. Zoals nu nog op dat oude kerkhof, zo moest ook eens de familie in het stadje gedomineerd hebben... Van velen kon zij zich duidelijk de gelaatstrekken voorstellen door de foto's uit moeders album.
- Theodoor, Frederik van Lindonk, geb. 12 Maart 1812, overleden 6 Oct. 1880. - Dit was haar overgrootvader, de dokter. Moeder mocht bij hem voorop het paard zitten. - ‘Wij draven de wereld uit!’, zei hij dan. Op
| |
| |
de foto had hij ook zo'n aardig, levendig gezicht. Boven zijn dissertatie stond: - Wie bij een gezonde leefwijze een opgeruimde geest bezit en geen vrees koestert heeft daarin het beste voorbehoedmiddel bij de meeste epidemieën. - Moeder haalde die woorden nog wel eens aan.
Dit was het graf van tante Jacoba, een oud-tante van moeder die zo vrolijk was. Zij had een grof, geestig gezicht, de lange pijpekrullen kwamen onder de muts met linten te voorschijn die zwierig onder de kin waren vast gestrikt... nicht Ellen moest zich maar niet ergeren...
- Everardus van Lindonk, geb. 1866, overl. 1867. - Het broertje van moeder dat aan stuipen was gestorven.
- Ja - dit moest het graf zijn van tante Geertruida die jong was overleden. Geb. 1850 - overl. 1873. Haar portret stond vroeger bij Oma op de secretaire. Zij was Oma's jongste zuster, een lief en mooi gezichtje met grote, heldere ogen. Hetty leek op haar.
Het raadsel van de dood. Geslachten die voorbij gingen. In een portret leefden zij nog
| |
| |
enkele tientallen jaren mee in een kamer, geeerd met een bloemetje, een tedere groet. Het portret, dat de levende nog lief was, dat in de handen genomen werd, een stil ogenblik, en aandachtig bekeken. Het portret, dat meeleefde op bureau en kastje, of, in een portefeuille bewaard, de mens vergezelde op zijn verre reizen. Het gelaat der gestorvenen, strak of glimlachend, dat de mens aanzag, met wie hij eens sprak en lachte, met wie hij eens twistte of schermutselde... Het portret, dat nog zo'n grote betekenis kon hebben, waar toch nog een invloed van uit kon gaan omdat de verstilde gelaatstrekken nog van de persoonlijkheid getuigen kon. - Het raadsel van de dood. -
Eens hadden de nabestaanden zich voor het laatst over het gelaat van de dode gebogen. Zij hadden de glimlach die nog er over gespreid lag, vast willen houden, zij hadden eerbiedig stil gestaan voor de majesteit die de gestorvene omgaf, of zij hadden zich in ontzetting afgewend omdat de dood al te rauw en wreed de eens zo dierbare trekken had verwoest.
| |
| |
Na enkele jaren was het dan weer hun eigen beurt geweest, tot de laatste van het geslacht die in dit stadje woonde, op dit kerkhof was bijgezet.
De voornamen die zij op de stenen las leefden nog hier en daar in hun familie voort, maar de jongere generatie had ook die band verbroken. Zij noemden de kinderen meest zoals het hun zelf geviel. Eens kenden al deze mensen elkaar, zij groeiden op in een hechte familieband. Het was anders geworden. De neefjes en nichtjes kenden elkaar niet meer. Zij wisten nauwelijks elkanders namen.
Was hiermee ballast overboord gegooid? Of werd hier iets losgeslagen dat toch een waarde vertegenwoordigde?
Wat hadden deze gestorvenen achter gelaten?
Die stenen waren slechts een gedachtenisteken, namen, die door niemand meer gelezen werden - alleen door de man die de graven onderhield - maar hij zag slechts de letters, niet de naam.
Dorre beukenbladeren ritselden op de ste- | |
| |
nen, zij maakten een knisperend rondedansje of dwarrelden wild door elkaar. Maar het jonge blad liep al weer uit. - Zo ging het ook met alle gedachten en daden van de mensen. Hun uitdrukkingen, hun zegswijzen ritselden na. De merklap werd vergeeld achter een glanzend mahonie-lijstje bewaard. ‘Door mijn betovergrootmoeder gemaakt!’, zei je trots tegen de kennissen. Zij bekeken de fijne kruissteekjes, de geborduurde engeltjes met het kransje waarin de initialen J.V. prijkten, de letters van een naam die zij nauwelijks meer kende...
Dat bleef er over, dat deed mee aan het rondedansje, totdat een wervelwind dit alles ook weg zou vagen. - Eens had een jong meisje zich over die merklap gebogen, eens had zij de kleurige, glanzige zijde door het oog van een naald gestoken en opgetogen was zij bij haar moeder gekomen toen de prachtige merklap eindelijk af was. Zij hadden de figuurtjes er op bewonderd, de mannetjes op het schip met de vlag in top en de poesjes onder de tafel. Hoe kunstig had zij niet de fijne draadjes uitgeteld!
| |
| |
Van Oma van Lindonk waren de lange witte kousen die zo fijn gebreid waren en later als kruikenzak dienst deden. Van grootvader had moeder nog een vlokje haar dat in een broche werd verwerkt. Coen had er vroeger aan gepeuterd om te zien hoe dat nu wel gemaakt werd. - Het splintertangetje was nog van haar bet-overgrootvader evenals de vijzel met inscriptie die zijn patiënten hen hadden gegeven bij een jubileum. Och - als zij goed nadacht dan vond zij nog wel enkele blijvende herinneringen.
Eens werden zij die hier rustten liefdevol herdacht door hen die hun na stonden.
Wie gedacht nu nog deze doden?
Als haar moeder niet meer leefde dan zou het achterkleinkind straks de portretten wel verscheuren, omdat toch niemand meer wist wie dat waren en omdat het oude fotoalbum te veel plaats in de boekenkast zou innemen.
Justine keek over de haag naar de einder. Zij zag het golvend akkerlandschap. - Ook haar portret en dat van Leo zou eens weg gegooid worden omdat niemand meer wist wie die foto's nu wel voorstelden.
| |
| |
Dat van moeder zou ook eens...
Dat sneed door haar heen.
Het leek zo gewoon, zo afgezaagd bijna wat zij daareven overdacht - maar nu zij aan haar moeder dacht die al zo oud was, nu schrok zij en zij verzette zich.
Moeders portret zou ook eens weg gegooid worden - omdat niemand haar meer kende.
Haar achterkleinkinderen zouden straks misschien alleen nog weten dat er eens een overgrootmoeder geweest was die zo slecht kon zien. - Ja - die overgrootmoeder moest heel aardig geweest zijn, vol humor - veel wisten zij er eigenlijk niet van - och - wat had je aan de oude portretten,... doe maar weg.
Zou het zo niet gaan? Wist zij van Oma van Lindonk veel meer dan dat zij op haar verjaardag een boeketje met paarse viooltjes kreeg en dat ze zo van kinderen hield?
Moeder zou ook vergeten worden. Nog even zou zij naritselen als de dorre blaren. Nog enkele tientallen jaren misschien. Zolang haar kinderen en de kleinkinderen die
| |
| |
haar gekend hadden, nog leefden. Zolang zou haar portret nog in de kamer staan, maar als zij er niet meer waren, dan... Moeder was oud. Nog zat haar blad aan de boom, maar de wind rukte er telkens aan. Een enkel zuchtje zou het steeltje vandaag of morgen los wringen en dan dwarrelde zij omlaag.
Waarom schrok zij zo bij de gedachte aan de vergetelheid wanneer zij aan moeder dacht?
Waarom haar moeder niet en die anderen wel?
Omdat zij niet los kon laten?
Omdat zij nog niet aanvaarden kon dat het leven, als het werkelijk ‘leven’ was, misschien juist door die vergetelheid de diepste betekenis zou verkrijgen?
Het voorgeslacht wás er toch, al waren de namen vergeten en al waren de portretten verbleekt of zoek gegaan? Zij leefden voort in haar moeder, zij leefden in haar, zij leefden in haar kleinkinderen en in het achterkleinkind dat achteloos met de herinnering om zou springen en dat nauwelijks
| |
| |
meer iets weten zou van zijn grootouders... Haar kleinkind, dat straks nauwelijks meer denken zou aan een oude, blinde overgrootmoeder.
Geen anecdote, geen portret zou later iets meer van haar wezen verklaren. Dat waren de ritselende dorre bladeren. Er was een rijkere erfenis, al wisten zij straks misschien de herkomst niet meer. Het ging niet om de tastbare herinneringen, portretten en souvenirs die de overledenen achter lieten. Geen familienamen, tradities noch gewoonten konden ooit op zichzelf enige waarde hebben. Het ging niet om verstarde vormen, maar om de waarheidsdrang zelve, om de drang naar inzicht en wijsheid. In het getrouw zijn lag de kracht, niet in een trouwe nabootsing.
Moeder had niet afgelaten hiervoor te vechten, zelfs nu niet, nu zij zo oud was. Zo lang haar blad aan de boom zat, zolang zou zij de sappen puren. Zij had vertrouwen in haar kinderen en kleinkinderen, al waren hun wegen ook anders dan de hare. Dat deed er voor haar niet toe. Als die kinderen
| |
| |
maar sterk stonden in hun eigen wereld. Als die kinderen de waarheid zelve maar mochten beleven. Het kwam er voor haar niet op aan of hun opvattingen en leefwijzen van de hare verschilden. Dat was voor haar slechts het bewijs dat er van een dode cliché-vorm geen sprake was!
Dat zou de erfenis zijn die zij straks moesten behoeden en doorgeven. De ritselende blaadjes mochten dan vertrapt worden en vergaan.
Zou zij met dit besef eens haar moeder kunnen afstaan aan... de vergetelheid?
Als zij dat aanvaarden kon met de vrede die haar moeder omgaf, dan had zij misschien iets van de zin van het leven verstaan.
Rukte de wind al aan het blad? - Zij onderdrukte een snik. - Nog niet, moeder, nog niet!..
Met haar moeder en tante Olga zouden de laatsten van het geslacht dat eens hier was opgegroeid, zijn uitgestorven. Misschien zouden later jongere generaties, wanneer zij toevallig met hun auto hier langs kwamen,
| |
| |
voor het hek van het kerkhof stoppen, omdat er nog graven moesten zijn van de familie waaraan zij verwant waren. Misschien ook vonden de kinderen het dan jammer van de tijd en vroegen zij hun ouders om maar door te rijden. Wat had je aan die oude boel!
Zij liep langzaam terug naar het hek.
Het viel knarsend weer achter haar in het slot toen zij het kerkhof verliet.
‘Waar ben je geweest?’ vroeg haar moeder toen zij in de tuin van het hotel thee dronken. Er was wat wind, zij deed haar schouderdoekje om.
‘Op het kerkhof.’
‘Op het kerkhof?! Ik dacht dat je naar de watermolen ging!’
‘Ik wilde de oude familiegraven nog eens zien. Ze zijn goed onderhouden.’
‘Dat zal wel. Ik denk dat je grootvader dat indertijd notarieel heeft vastgelegd.’
Notarieel? - Wat kwam dat woord Justine opeens vreemd voor. Zij was in een andere wereld geweest, een wereld waar het stil
| |
| |
was... Het praten, de bewegingen, de tuin, de bloemen, het kwam alles als van heel ver, door de stilte die haar nog omving. -
Tastend zocht moeders hand naar het kopje dat op de tafel stond. Zij moest haar moeder nooit te gauw helpen, ze vond het zelf wel...
‘Justine’, vroeg ze even later, ‘wil je mij nog wat meer suiker geven?’
|
|