daan toen Anneke haar uit de taxi hielp. ‘Justine, vergeet je mijn tas niet?’ Zoekend ging haar hand naar de deurknop van haar eigen kamer, toen ze in de gang stond.
‘Doet U eerst bij ons uw goed af, Oma!’, haastte Anneke zich. ‘Ik heb binnen de thee al klaar!’
Maar Oma scheen haar niet te horen en opende toch haar eigen kamerdeur.
‘Komt U nu eerst bij ons!’, herhaalde Anneke, wat ongeduldig.
‘Ja, ja. Ik kom dadelijk!’
Waarom deed Oma nu bij hun haar mantel niet eerst uit? Zij zag er zo verreisd en moe uit. Zij keken elkander vragend aan, toen schoten ze in de lach.
Tastend zocht Oma's hand de hoek van de kamer, waar haar klok hing. Zij moesten nu niet zeuren van eerst het goed af doen of thee drinken. Dat kon straks wel. Zij voelde naar de ketting en de gewichten, maar zij kon ze niet zo gauw vinden. Toen vroeg ze, en het was als sloot zij hiermee rustig en bewust de dagen af die achter haar lagen: ‘Is de klok wel opgetrokken?’