Wij overlegden hoe wij op de pof aan een brood konden komen, en vonden geen uitweg, tot ik mij herinnerde dat ik een paar postzegels van één, twee en vijf centiem in mijn zak had. Ik had ze in het atelier gevonden tussen allerlei rommel op een Delftse schotel, en omdat ze verfrommeld en kromgetrokken waren had de schilder ze mij laten houden.
Ik wist dat je iets kopen kon en met postzegels betalen, maar geen van ons durfde er op uit te gaan. Eindelijk besloot Kees ertoe, en tot onze verbazing kwam hij terug met een brood en een kaars, want wij zaten ook zonder licht. Wij vroegen hoe hij het aangelegd had en toen vertelde die snotneus van tien heel eenvoudig, dat de vrouw eerst geweigerd had een brood te geven voor die oude zegeltjes; maar daarna was hij aan de praat geslagen en had uitgelegd dat postzegels net zo goed waren als geld, dat zij evengoed bij hem kon kopen als bij de post en dat zij op die manier een loopje uitspaarde.
De logica en de scherpzinnigheid waarmee hij die trage Vlaamse vrouw ertoe gebracht had hem in ruil voor de zegels een brood te geven, was werkelijk zeldzaam knap geweest. Ondanks mijn onwetendheid zag ik dat wel in en ik was er trots op.