hemd gaven voor een kind, was het zo nauw dat het om je lichaam spande als een tweede huid; je kon de ribben er doorheen zien steken en ondanks de kou stikte je erin. En als ze je klompenmaat niet hadden, gaven ze steevast een kleinere.
We kregen ook bonnetjes voor briketten en turf. Hein en ik gingen ze aan 't andere eind van de stad halen met de slee; hij ervoor gespannen en ik duwend, zó baanden wij ons een weg door de sneeuw die tot halverwege de knieën kwam. Ook kregen we kaartjes voor erwtensoep, waarvan wij er soms een paar van de hand deden om zeep en soda voor de was te kunnen kopen.
Om zeven uur 's morgens gingen wij in de rij staan voor de deur van de ‘rijke huizen’ aan de hoofdgrachten. De knechts lieten hun afkeer van ons vuile zoodje duidelijk merken door te zeggen dat er in de grachten toch genoeg water was om ons te wassen, als we daar zin in hadden gehad. En dan kregen we bonnetjes voor erwten, bonen en gort aangereikt.
Wij waren overgeleverd aan een liefdadigheid die opzettelijk zo bekrompen mogelijk werd gehouden en waardoor wij voor altijd werden ingedeeld bij de klasse der zwervers en paria's.
In alle zes maanden dat zijn tocht door Duitsland duurde, gaf mijn vader geen enkel teken van leven. Op een zondagmorgen ging de deur open en stond hij op de drempel, zijn reiszak op de rug. Hein rende naar hem toe met een luide vreugdekreet: ‘Vader!’
Moeders houding zei: ‘Je komt ons het brood uit de mond stoten.’
Het raakte inderdaad gauw bekend dat vader terug