heel voorzichtig en eerbiedig op, zodat hij niet kon kreukelen, droeg hem op mijn armen voor mij uit en ging trillend van verdriet naar de dichtstbijzijnde bank van lening.
‘Ik vraag tenminste een flink sommetje,’ zei ik tegen mezelf. Mijn communiejurk had voor mij een heel andere waarde dan de drie gulden vijftig, die wij ervoor betaald hadden. ‘Ik vraag vier gulden, dat is niet teveel.’
Het was zaterdagavond. Er was veel volk: de een kwam zijn zondagse pak inlossen, de ander legde de meest uiteenlopende voorwerpen op de toonbank om voor de volgende dag wat geld te hebben. De joden kwamen hun sabbath-kleren, die ze de vorige dag hadden ingelost, weer belenen om hun handel voor de komende week te kunnen inslaan, en protesteerden als de bediende wat minder wilde geven dan de vorige keer, onder voorwendsel dat de kleren weer een hele dag langer waren gedragen.
Ik was aan de beurt.
‘Hoeveel?’
‘Vier gulden.’
De bediende maakte het pak los en hield mijn jurk met uitgestoken arm voor zich uit om hem te bekijken. Hij antwoordde koel:
‘Achttien stuiver.’
Ik was een ogenblik verbijsterd en zei toen zachtjes:
‘Goed.’
Hij maakte een klein rolletje van mijn communiejurk, wat me haast aan het huilen bracht.
Bij het weggaan ontmoette ik in de gang een vrouw met een paar enorme baggerlaarzen in de handen, en zij vroeg mij om die voor haar te belenen: zelf durfde ze