keer van top tot teen in het nieuw gestoken worden.
Ik had mezelf dus gezworen, dit jaar mijn eerste communie te doen. Om mijn les te leren koos ik een stoep aan een van de grachten uit; ik veegde met mijn rok een trede af en begon de vragen en antwoorden van buiten te leren. Dat ging perfect; ik, die van mezelf gedacht had dat ik niet kon leren, onthield antwoorden van zes of zeven regels als ik ze maar twee of drie keer herhaald had. Ik was gered. De eerste keer dat ik weer op de katechismusles kwam, overhoorde de oude pastoor alle meisjes, behalve mij. Eindelijk stak ik doodverlegen mijn vinger op.
‘U vergeet mij, meneer pastoor,’ zei ik.
‘Kindje, je kent er nooit iets van.’
‘Maar nu wel, meneer pastoor.’
‘Goed, kom dan maar eens hier.’
Ik zei mijn les achter elkaar op. Toen ik ermee klaar was, nam hij me bij de kin en keek me aan.
‘Je kent je les zelfs heel goed, hoe heb je dat aangelegd?’
‘Ik kon thuis niet leren door het lawaai en omdat ze mij nooit met rust lieten. Nu ga ik op een stoep zitten, daar ben ik alleen en kan ik op mijn gemak leren.’
‘Op een stoep? Je leert je les op een stoep? En als het regent?’
‘Het heeft nog niet geregend.’
Hij schudde zijn hoofd.
Toen het wel ging regenen en zelfs sneeuwen, zocht ik een schuilplaats in de plees die destijds onder sommige Amsterdamse bruggen te vinden waren. Het duurde niet lang of ik was een van de besten van de katechismusles en wanneer de oude pastoor een beetje op wou schieten met