om mijn emmertje over te nemen, toen ik hem zei dat mijn moeder er aan kwam.
‘Je moeder? Komt die er nou pas achter?’
En moeder stond midden op de straat maar toe te kijken, vernederd en roodaangelopen van schaamte en kwaadheid, vooral toen ik naar haar gewezen had. Toen de man mij naar haar toe bracht en zijn verbazing niet onder stoelen of banken stak, wist zij niets beters te antwoorden dan: ‘Er is ook niks te beginnen met dat wicht!’
Ik was elfjaar.
Zij greep de emmer, wierp mij een woedende blik toe, en schommelend met haar weer zwangere lichaam ging zij dezelfde omweg door de hoerenstegen weer naar huis. Haar muilen klotsen zwaar door de modder. Ik volgde haar op een afstandje en wij kwamen verslagen thuis.
Tot overmaat van ramp smaakte de soep naar de emmer, die immers voor alles gebruikt werd.