om was zij dan toch volledig anders? Ik had haar gezicht kunnen openkrabben, ik was in staat geweest haar een ferme trap te verkopen om dat verschil, dat ik niet kon doorgronden en dat ik aanvoelde als iets vijandigs.
Toen ze waren doorgelopen vroeg ik mij af wat dat verschil was en waar het uit voortkwam, en volkomen te goeder trouw geloofde ik van die dag af dat de rijken van een kostbaarder makelij waren dan wij, de armen. En dat geloofde ik vooral wanneer ik ze hoorde praten en, meer nog, lachen: zij konden in woorden uitdrukken wat ik alleen maar kon ondergaan.
Maar ik had nog iets anders van die ontmoeting vastgehouden. Dat ‘non! non!’ van die felle maar voor mijn gevoel prachtige stem van dat meisje, leek mij het mooiste en deftigste wat ik ooit had gehoord. Wat die woorden precies betekenden wist ik niet, maar ik prentte ze in mijn geheugen en ik gebruikte ze voor de eerste keer toen Mina mij een boodschap wou laten doen inplaats van papillotten in Naatjes haar te draaien. Stampvoetend, net als het meisje, en haar stem nabootsend, antwoordde ik met een roffel van ‘non! non!’, waarbij ze terstond ophield met boenen en moeder met kousen stoppen.
‘Lieve hemel, waar haalt dat kleine mirakel die woorden vandaan? Dat is Frans!’
‘Frans?’ vroeg Mina, ‘waar kan ze dat nou hebben opgestoken? Dat schaap verzint maar wat woorden, zoals ze altijd van alles verzint.’
‘Nee, heus, het is Frans; ik herinner mij heel goed dat toen ik klein was mijn moeder Frans zat te praten met haar broer uit Luik, en dat toen dikwijls “non, non” in het gesprek te horen was. Waar heb jij die woorden op-