dienstbode in een groot bordeel. Zij was erg goed voor ons: 's avonds als het leven in het bordeel op volle gang was, en er niet zo precies meer op alles werd gelet, liet zij ons daar aan een zijdeurtje komen om ons de restjes te geven die de dames aan tafel niet hadden opgegeten, zoals kaaskorstjes, waarvan de smaak, die ik onlangs weer proefde, mij dat allemaal in de herinnering terugbracht als een film.
Mijn tante bracht ons ook, goed onder haar kleren verborgen, strikjes en zijden of fluwelen linten, waarmee moeder onze hoedjes optuigde; soms ook diep uitgesneden keurslijven van Schotse zij, die moeder voor ons vermaakte en waar zij ons tot verbijstering van de buren in uitdoste. Ik herinner mij bijvoorbeeld een snoezig jurkje, dat zij voor mij gemaakt had van stroken zwart-geel geruite stof, die zij aan elkaar gestikt had, elke naad verborgen onder een plooitje.
En uit al die lorren en afval steeg een zoete geur op, die wij opsnoven met een gevoel van rijkdom.