Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend
[pagina 269]
| |
Refreyn
EEn ruyterken, een alte vrijen dwerch,
Dat had een borse vol gelts gheswollen.
Dat vernam een vrouken wt Venus berch
Die sulcken calantkens wel conde pollen. Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
Si ghingen van daer tusschen postel en mollen Ga naar eindvs. 5
Tot op een cantken van eender gracht.
Haddise daer hooren sitten bollen Ga naar eindvs. 7
Ga naar margenoot+ Het duerde wel totter middernacht;
Si hadden vrou Venus leen verpacht,
10[regelnummer]
Natuere was haren lust gheboet. Ga naar eindvs. 10
Ick mocht wel seggen want claer ick sacht,
Ende hoorde eenen roepen alle sijn macht:
Eest nv goet alsmen v willeken doet.
Och lieue ruyter seydse, sonder sneuen,
15[regelnummer]
Pijnt doch te blusschene mijn verdriet;
Al hebdi mi een aelmoesene ghegeuen
Ick en heb noch te vollen mijn willeken niet.
Doen ick v dat v herteken ghebiet,
Ghi sult mi andersins moeten ghedincken.
20[regelnummer]
Ke doch met vruechden in v borse schiet,
Ick hoor so geerne die penningen clincken.
Hi ghinc haer eenen gulden schincken,
Doen was verblijt die bloeme soet.
Wat ou, seydse, nv mach ick gaen drincken.
25[regelnummer]
Doen spac hi noch eens sonder mincken:
Eest nv goet alsmen v willeken doet.
O troostelick lief, tis mijn gheriefken
Dat ghi dus spaert om mijnen wille.
Ghi wert noch eens mijn liefste liefken.
30[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ick bid v doch alder ghetrouste dille, Ga naar eindvs. 30
Nemmermeer en comen wi in gheschille,
Siet hoe ick mijn oochskens op v draye,
Al quamer een duyst binnen deser zille, Ga naar eindvs. 33
| |
[pagina 270]
| |
Ghi waert de liefste, ey seker iaye;
35[regelnummer]
Weder ick kaerde, breye, spinne oft naye,
V coemst is mi altijt een blijde ghemoet.
Dus strelende ghecreech si al sijn paye.
Doen sprac hi noch eens: mijn schone gaye,
Eest nv goet alsmen v willeken doet.
Prince
40[regelnummer]
Dat vrouken hadde alte loosen grondeken.
Doense sijn borse ha ende alle sijn ghelt
Si ghinc hem tonen een lachende mondeken
Ghelijc den pladdijs sijn muylken stelt. Ga naar eindvs. 43
Si en sette hem niet meer dach en velt Ga naar eindvs. 44
45[regelnummer]
Om datse thuys sou sitten op haer stoelken.
Al hadse hem te voren wat soets gherelt,
Si leerde hem speelen bot wt roelken, Ga naar eindvs. 47
Hi moste gaen soecken een ander boelken.
Dit doende en is hi dwoort self niet vroet Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
Eest nv goet alsmen v willeken doet.
Ga naar margenoot+ [houtsnede] |
|