Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXL]Boter en kase stoffiert die cueckene welGa naar margenoot+ Refreyn
DIe wel en wijslic huys wil houwen,
Arm oft rijck, mans oft vrouwen,
Stofferen haer cuekene tsi cleyn oft groot.
Broot moeter eerst zijn salmen eten of knouwen
5[regelnummer]
En voorts wilmen die cueken aenschouwen
| |
[pagina 250]
| |
Gestoffeert, boter en case, ic segt v bloot.
Boter en kase is in die cueken dat hoot
Want die dat heeft en derf niet clagen. Ga naar eindvs. 8
Des smorgens een boterken, na noen caes en broot,
10[regelnummer]
Die dit vinden ghereet telcken dagen
Al en gaen dese vliegen, visschen, noch iagen Ga naar eindvs. 11
Si comender mede wt des honghers noot.
Experiencie leeret, men derfs niet vragen
Dattet dus is, somen vermaent in dit spel: Ga naar eindvs. 14
15[regelnummer]
Boter en kase stoffiert die cuekene wel.
Die boter en case binnen den huyse heeft
Men siet dat dese in minder sorgen leeft
Buten hem diet al metter onsen moet copen;
Wt vaten, wt tonnen men goey stucken gheeft,
20[regelnummer]
Daer ander snijende die hant seer beeft
Wantse daer is met cleynen hopen.
Ga naar margenoot+ Daer de cueken ghestoffeert is machmen lopen
Om heet broot oft boecweyte coken mede,
Men boterter daermen siet den duim in dopen.
25[regelnummer]
Daers coeuer is geeftmens coeuer telker stede, Ga naar eindvs. 25
Al rijster wat daer en comt geen onlede; Ga naar eindvs. 26
Al doetmense int bier, tsi cannen oft stopen,
Inder vrouwen herte en snijtmen geen snede,
Stellende noch sonder eenich ghequel:
30[regelnummer]
Boter en case stoffiert die cuekene wel.
Salmen coken of brayen vleesch oft visch,
Boter bouen al maect een spise frisch
Want daer sonder achtmen veel spijsen niet.
Cabbeliau, stocvisch, ongebotert opten disch
35[regelnummer]
Is een sober spijse, dies men eeuen gerisch Ga naar eindvs. 35
Ouer cabarets boter clagen siet; Ga naar eindvs. 36
Mer daer hi swemt in die boter als inde vliet
Ist wel gestoffiert want tesser vetman vet.
| |
[pagina 251]
| |
Waer vindi dat yewaerts maeltijt geschiet
40[regelnummer]
Daer en wort boter en case ooc bi gheset;
Flouwelen bootere chierdet bancket
En case ooc me voor alle verdriet.
Die boter is gesont en niemant en let
Ga naar margenoot+ En case ooc mede, seggen met sinnen snel: Ga naar eindvs. 44
45[regelnummer]
Boter en case stoffiert de cuekene wel.
Prince
Menigerley case en boter men vint:
Hollantsce, vlaemsce, en diemen wt vrieslant sint
Met manden, met vaten, veel en genoech,
Hierlantsche, kempense copkens, elcken bekint.
50[regelnummer]
Alderley case, som siende som blint, Ga naar eindvs. 50
Parmesaen, cruiskese, tiensche na elcx geuoech, Ga naar eindvs. 51
Wie coopt betaelt hem na dat hi woech.
Daer die is, tsi herberge oft taueerne,
En derfmen niet clagen tsi laet oft vroech;
55[regelnummer]
Ismen moede, oft ontbeetmen geerne,
Boter en caes om den honger te weerne
Wter cuekene men ter tafelen droech,
Dies mi dunct want ons meest staet tontbeerne
Datmen scriue so die prince gheeft beuel:
60[regelnummer]
Boter en case stoffiert die cuekene wel.
[sluitstuk] Ga naar margenoot+ [twee houtsneden naast elkaar] |
|