Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXXX] RefreynHi en derf altijt niet clagen die eens verhuecht
EEn sot zeeuken hoort mi bisondere,
Bleef thuys en quam hier ter feeste.
Hi bracht veel volcs, het was een wondere,
Die hier niet en sijn met blijden gheeste
5[regelnummer]
Waren int voor reyen die alder meeste,
En sprongen al vrolic die stille stonden.
Die daer swegen seiden voor minst en meeste:
Laet ons voortstellen alle nieuwe vonden. Ga naar eindvs. 8
Dit hoordic een stommeken voort vermonden,
10[regelnummer]
Die doen daer een liedeken vore sanck
Ga naar margenoot+ Om te verhuegen alle eedel gronden.
Een oude ionge sottinne van vruechden spranck
Die met eenen beene niet en ginck manck,
Mer door gedranck maecten si grote vruecht;
15[regelnummer]
Hi en derf altijt niet clagen die eens verhuecht.
Het was wonder wat si voorts bedreuen.
Die binnen bleuen en liepen wter stadt,
En die niet en hadden sachmen al gheuen
Te voren; van des men daer dranck en at
20[regelnummer]
Die niet en proefden waren eerst sat,
Bleuen dair, en scheyden met vollen buycken,
Ende die vast sliepen seyden doe wat
Ick moet hier ooc mijnen aert ghebruycken.
Men scancker botermelck wt ydele cruycken
25[regelnummer]
Daer si hem elcken droncken versmoort
Diet niet en proefden, hoort dit beluycken, Ga naar eindvs. 26
| |
[pagina 236]
| |
Waer hebdi oyt meer wonder gehoort.
Kijuen en schelden hielt daer ooc me accoort,
De blinde sach na een bloyende iuecht.
30[regelnummer]
Hi en derf altijt niet clagen die eens verhuecht.
Dit zeeuken had een wonderlic troengie,
Luchtsinnich ende traech nam hi die vaert
Tusschen bamis en boloengie, Ga naar eindvs. 33
Ga naar margenoot+ Daer heeft hi dit volcxken bi een vergaert
35[regelnummer]
Met caluwen hoofden seer row gehaert.
Sonder blasen pepen si op een flute,
Een simme met haren steerte heeft gesnaert
Om op te spelen al te schonen luyte,
Tstommeken ley meer Refreynen wte
40[regelnummer]
Diet voor de hant pronuncieerde net en ient,
Een dooue wel horende loech om die clute
Want het was een wonderlic batement,
Si ghinc van dane ende bleef present,
Ghi moges mi gelouen al ben ick ontvuecht, Ga naar eindvs. 44
45[regelnummer]
Hi en derf altijt niet clagen die eens verhuecht.
Prince
Die vrolic leeft en derf niet trueren,
Int sottement ic ooc spele mijn rolleken. Ga naar eindvs. 47
Dit zeeuken was naect en het woude schueren
Sijn cleeren als een noorts drolleken; Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
Nuchteren haddet wat in sijn bolleken.
Dit quam mi te nacht al slapende te voren,
Ick ginck int bescheet ende nam sijn dolleken Ga naar eindvs. 52
Om dat hi tgeselscap niet en sou stooren,
Dit dedic al om vruechts orbooren,
55[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Door wondre muechdi wel duecht beclijuen. Ga naar eindvs. 55
Mi ontwecte twee omrompelde sloren Ga naar eindvs. 56
En seyden laet ons nv vruecht bedriuen.
| |
[pagina 237]
| |
Si hadden als mollen twee witte lijuen,
Dus mostic wat doen door haerder duecht:
60[regelnummer]
Hi en derf altijt niet clagen die eens verhuecht.
[houtsnede] |
|