Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend
[pagina 232]
| |
[CXXIX] Ga naar eind[CXXXIX]Tquaetste datter af comt zijn baruoete kinderenRefreyn
DIe quaet van Venus discipulen clappen,
Mocht ic, ick dedese inder hellen versincken.
Ga naar margenoot+ Wat schadet wat bier die lieden tappen;
En moechdijs niet, ghi en derues niet drincken.
5[regelnummer]
Al saechdi een meysken een iongelinc wincken,
Al saechdi helsen, cussen, het mondeken lecken,
Al hoordi vanden coop den opslach clincken,
Al saechdi die raetcamer bloot ontdecken, Ga naar eindvs. 8
Al saechdi den spit voor die cueken trecken
10[regelnummer]
Om den roost te speten, wat macht v hinderen.
Peyst natuere doetse daer toe verwecken
En wat wiltmen veel dair met dralen oft gecken, Ga naar eindvs. 12
Tquaetste datter af comt zijn baruoete kinderen.
Menich moeder loopt roepen al verstorbeert: Ga naar eindvs. 14
15[regelnummer]
O wee mijn dochter sluyt qualic haer benen.
Een ander staet en is ghemoleert, Ga naar eindvs. 16
Si doent seluer geerne en gaender om weenen;
Deen spint quaet garen en dander loopt met enen, Ga naar eindvs. 18
Tis wonder wat sijer af te seggen plegen.
20[regelnummer]
En waer toe sou god die gereetscap verleenen
Dan om torboren, dus wou ic wel dat si swegen.
| |
[pagina 233]
| |
En bi wilen wort de sommige dair om geslegen;
Seit deen quaet, dander en sals niet verminderen,
Elck moet hebben hoet geraect si of gecregen.
25[regelnummer]
Ga naar margenoot+ En wat wiltmen de sake veel hooch daer om wegen
Tquaetste datter af comt zijn baruoete kinderen.
De sulcke seggen: houwet eer ghijt doet,
So mocht v salicheyt sijn gewrocht.
De sommige verhanct hem, twaer also goet
30[regelnummer]
Den coop gescheyden gebleuen als geknocht. Ga naar eindvs. 30
En waert ooc niet beter in tijts vercocht, Ga naar eindvs. 31
Want wien vroech hongert moet vroech ontbiten;
Lust v fruyt en ghi sijt ten bogaert gerocht,
Ghi souter met uwen cluppel in smijten.
35[regelnummer]
Sal dan die sat is nv den hongerige verwijten
Al mach hi wat spijsen meer verslinderen,
En salmen tgetouwe met pissen verslijten.
Laet houwen int vlees, ten sal niet splijten,
Tquaetste datter of comt zijn baruoete kinderen.
40[regelnummer]
Ghi ionge lustige abel vroukens,
Wat schaet al hebdi corte achterhielkens,
Laet sayen dat sadeken, wint ionge groukens, Ga naar eindvs. 42
Tis hemelsce vollinge met salige sielkens.
Niet voor v knielende op blote kniekens
45[regelnummer]
Maer v lief in uwen armen ontfaet;
Ga naar margenoot+ Ontfaet v lief tusschen v diekens,
Tis dwerck daer al die werelt bi staet,
| |
[pagina 234]
| |
Adam en eua dedent, ten is geen quaet.
Latet heylichdom inde lampe verslinderen, Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
Ghi siet datter niemant manck af en gaet.
Elck neemt alst comt, tis mijnen raet,
Tquaetste datter af comt sijn baruoete kinderen.
En acht niet op suster lute of broeder coppen Ga naar eindvs. 53
Die Iesus roepen alsmen daer af spreect.
55[regelnummer]
Twaer sonde soudemen dat gaetken stoppen
Daer die suete olie wt leect.
Wie weet beste dan diet eygen gebreect
En seluer den last draecht en geuoelt de pine.
Die sijn speere buycht die en dient niet daer men steect,
60[regelnummer]
Elck van sijnder siecten suect medecine.
Leent si mi thuere, ick leen haer dmijne, Ga naar eindvs. 62
Ende niet te sparen al sout in stucken splinderen.
Elck wilt altijt labueren, tis Venus doctrine,
Doet vri v beste knaep, ioncwijf, baghine,
65[regelnummer]
Tquaetste datter af comt sijn baruoete kinderen.
Prince
Ga naar margenoot+ Dies gewegen hebben menich onsse,
Oude quenen die ontrent den vier en den heert zijn,
Bemasselt, berompelt tot in haer fronsse, Ga naar eindvs. 68
Ende guylen die als af ghereden peert sijn, Ga naar eindvs. 69
| |
[pagina 235]
| |
70[regelnummer]
Die lachteren dat si niet meer begeert sijn.
Mer al saechdise smijten dat haer die billen schinderen, Ga naar eindvs. 71
Swijcht al stille al dunct v een vri geueert sijn, Ga naar eindvs. 72
Mer wilt altoos besich ontrent den steert sijn:
Tquaetste datter af comt sijn baruoete kinderen.
|
|