Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXXII]Sonder thout en canmen niet gheleuenRefreyn
I Nt hout creech Adam die natuerlike doot, Ga naar eindvs. 1
Ga naar margenoot+ Om thout wert Ysaac salich ghemaect, Ga naar eindvs. 2
Door thout dede Moyses wonder groot,
Bi thout is Hester ten payse gheraect, Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
Aen thout hinck die wijndruue naect Ga naar eindvs. 5
Die ons voetsel van gracien heeft ghegeuen,
Wat spijse oft drancke datmen smaect
Sonder thout en canmen niet gheleuen.
Aarons roede droech amandelen,
10[regelnummer]
Moyses hout maecte Marath soet, Ga naar eindvs. 10
Dauids herpe minlick int handelen
Wt Saul den viant iagen doet,
Abygayls hout vruchtbaer en goet Ga naar eindvs. 13
Heeft Nabals volck die doot verdreuen,
15[regelnummer]
Alsmen die waerheyt seggen moet
Sonder thout en canmen niet gheleven.
Thout des leuens schoon int bloeyen
Die tleuen onderhout duer v virtuyt,
Daer oliuen, Aranien, Garnaden in groeyen,
20[regelnummer]
Druuen, vigen, appelen, peeren en alle fruyt,
Koren, wijn, saet ende cruyt,
Duer thout moet hem sijn cracht aencleuen:
Het moet ghecooct sijn eedel oft ruyt,
Sonder thout en canmen niet gheleuen.
| |
[pagina 222]
| |
Ga naar margenoot+ Prince
25[regelnummer]
Die aen thout des crucen hinck
Als een wijndruue met wonden vijue,
Dair dorstige, hongerige na hebben verlinck
Tot confortacie van siele van lijue
Ghelijc wi menschen na desen beclijue
30[regelnummer]
Om natuerlick voetsel verheuen, Ga naar eindvs. 29/30
Dies ick bi mijnen propooste blijue:
Sonder thout en canmen niet gheleuen.
|
|