Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXX]Tis al niet sonder god alleeneRefreyn
O Wonder dat onder der natueren cracht is,
Ten is niet een riet bi dat gods macht is
Tis saen ghedaen als hijt fineert; Ga naar eindvs. 3
So goet so vroet niemant bedacht is
5[regelnummer]
Die weet tbescheet weert dach of nacht is,
| |
[pagina 219]
| |
Sijnen tijt die lijdt en hi mineert, Ga naar eindvs. 6
Ga naar margenoot+ Geen mensche na wensche also formeert Ga naar eindvs. 7
Gods cracht die wracht al groot en cleeno,
Dus dan hier van hoement studeert
10[regelnummer]
Tis al niet sonder god alleen.
In iuweelen castelen van metselrijen,
Hoe hoge int ooge quaet om beurijen,
Hoe crachtich hoe machtich si zijn of groot,
Hoe rijcke, ten slijcke moeti ghedijen;
15[regelnummer]
. . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . .
Wi moeten wroeten inder wormen schoot
Die knagen bi vlagen tvleesch vanden beene.
Allende is tende dat thoont hem bloot,
20[regelnummer]
Tis al niet sonder god alleene.
Te meer ist seer in ons gheboren,
Elck merct wat werct haet nijt ende toren,
Elck scouwe hoe trouwe licht onder de voet,
Elck luert sulc suert recht voort versworen, Ga naar eindvs. 24
25[regelnummer]
Sulck baert al waert een vrient van voren
Bedroch is nochtans inden moet,
Van achter ist lachter al wat hi doet,
Quaet sprect en brect die trouwe met wene,
Hoe cranck hoe manck is der werelt spoet,
30[regelnummer]
Tis al niet sonder god alleene.
Ga naar margenoot+ Prince
Men vintse noch som int lant
Si minnen meer dwinnen van tgoet gemeene
Dan Christum, mer dom so sijnse, want
Tis al niet sonder god alleene.
[houtsnede] |
|