Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXVI]Ga naar margenoot+ Wie salt verdragen dat sot wille doetRefreyn
HEt kint dat sijnen sotte wille ghebruyct Ga naar eindvs. 1-5
En hoortmen weenen, crijten oft kermen;
Het sprinct, het loopt, het speelt, het suyct Ga naar eindvs. 3
Soot merckelic blijct alst zijn willeken ontpluict. Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
Met desen machmen hebben ontfermen
Want wi alle sot worden geboren wacharmen,
Maer daer verstant en wille in smuyct, Ga naar eindvs. 7
Dat dese bi sot wille leuen
En haren wille tot alder valscheyt gheuen,
10[regelnummer]
Hondert iaer hebbende bliuende eeuen onvroet,
Dat si als kinderen dolen en sneuen,
Wie sal al verdragen dat sot wille doet?
| |
[pagina 211]
| |
Sotte wille Christus doot ghetracteert heeft, Ga naar eindvs. 13
Sotte wille en brengt niet dan dat quaet is voort,
15[regelnummer]
Sotte wille die duecht seer ghepersequeert heft,
Sotte wille de waerheyt geblameert heft,
Maer caritate lijdt en blijft ongestoort,
Al ist datse schimp en leelicheyt hoort.
Waer caritate ghedomineert heeft
20[regelnummer]
En hoortmen ouer sotte wille niet clagen,
Ga naar margenoot+ Charitate is lijdsaem, si can verdragen,
Gereet, so Paulus scrijft, te storten haer bloet,
Dese sijn altijt gerust daer ander vragen.
Wie salt al verdragen dat sot wille doet?
25[regelnummer]
So menich hoot so menich wille en sin,
Het een is wijs, dat ander is sot verblint.
Dies wijs is, wiens lampe olie heeft in,
Acht luttel of niet op des sotten wils begin;
Niemant den sotte wille en schint Ga naar eindvs. 29
30[regelnummer]
Dan hem seluen, want hi haer maken bekint, Ga naar eindvs. 30
Het eene gebruyct meere, dander min. Ga naar eindvs. 31
Al ist dat die werelt, tvleesch, die helsce honden
Ons gheerne trecken souden tot sonden,
Charitate houdtse al onder den voet,
35[regelnummer]
Si ist daermen na vraecht na mijn orconden.
Wie salt al verdragen dat sot wille doet?
Prince
Men vint inder werlt diuerse staten:
Ingenieuse, simple, leecken en clercken,
Consteners, ambachters, gemeen volc, prelaten,
40[regelnummer]
Houwende wel gods gebot bouen maten.
In dien en can sotte wille geen quaet wercken;
Ist dat dese eenige crancheyt mercken,
Lichtelic verdragen sijt mits caritaten.
Charitate sal gods toren ontulien,
45[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Op niemant kijft si, medesamich bi die lien, Ga naar eindvs. 45
| |
[pagina 212]
| |
Prijsende verduldicheyt bouen alle goet;
Si lijdt en vraecht niet wat si hoort geschien;
Wie salt al verdragen dat sot wille doet?
[houtsnede] |
|