Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXIV]Dlachen doet elcx herte verlichtenGa naar margenoot+ Refreyn
DLachen des volcs is van vreemder aert:
Sulc lacht om eens anders qualic vaert,
Sulck lacht en grijnt eerst ten derden dage,
Sulck lacht al is hem therte beswaert,
5[regelnummer]
Maer daer Venus kinderkens sijn gepaert
| |
[pagina 207]
| |
Daer is dlachen volmaect sonder clagen.
Sulck lacht om een logen, sulck om een sage,
Sulck om een sot, sulck om een sottinne,
Sulck ketelt hem seluen dat hi lacht een vlage,
10[regelnummer]
Sulck lacht, mer ten gaet hem niet beneden zijn kinne,
Sulck lacht om een voorde, elken tsijnen Ga naar eindvs. 11
Sulck lacht als hi mach tocken en vichten. Ga naar eindvs. 12
Dlachen is soet dus lacht ten beginne,
Lachen is ghesont want ict bekinne,
15[regelnummer]
Dlachen doet elex herte verlichten.
Ic lache als ic sie dees meyskens blosen
Gheblancket, gheroset, net als rosen,
Schrijende twee treen ouer een sausierken; Ga naar eindvs. 18
Ic lache als si hem node laten tosen Ga naar eindvs. 19
20[regelnummer]
An haer doecxkens, dwelc schijnt verurosen,
Ghestijft seer wit als een spierken;
Ga naar margenoot+ Ic lache als ick sie menich wilde dierken
Haer selfs raet doen al sout hem qualic loonen,
Ic lache als ic sie menich cranck bestierken Ga naar eindvs. 24
25[regelnummer]
Ende begecken hem seluen honen,
Ick lache als hem hinnetasters becronen Ga naar eindvs. 26
Dat dese iongers leeren speelen oft dichten,
Ic lache als ic Ian treetsacht sie wonen Ga naar eindvs. 28
Daermen die toruen tast, want ic wilt betonen Ga naar eindvs. 29
30[regelnummer]
Dlachen doet elex herte verlichten.
Ic lache als ick tsauonts mach spueren
Dese iongen ionckerkens die selden trueren
Achter straten bisen metter mutsen gequelt, Ga naar eindvs. 33
Ic lache eer si vrou boels connen bekueren
35[regelnummer]
Dat si so dicwil den clepel vander dueren
Cussen moeten oft tspel daermen met belt, Ga naar eindvs. 36
Ick lache wanneer icse sie ontstelt
| |
[pagina 208]
| |
Als rasende menschen haest in die weye, Ga naar eindvs. 38
Ick lache om dat mijn here van bijsteruelt Ga naar eindvs. 39
40[regelnummer]
Hem dicwils ontgelt in die malueseye, Ga naar eindvs. 40
Ick lache als ick sie in die baleye Ga naar eindvs. 41/42
Baroogen en schieten met Venus schichten,
Ick lache als ick sie slueren ten reyen;
Ga naar margenoot+ Oock seg ick al lotert mi die keye
45[regelnummer]
Dlachen doet elcx herte verlichten.
Ick lache als hem sint ioris vissop wert gesconken Ga naar eindvs. 46
Ende si vanden teylbier worden puer droncken, Ga naar eindvs. 47
Lopende om gehuwet te sijn wacharmen;
Ic lache als si van verre staen en loncken
50[regelnummer]
En lijsken op haren cossem can proncken, Ga naar eindvs. 50
Quantshuys hanneken ic en sie v niet swermen;
Ick lache als ick v sie sonder ontfermen
In Venus lamoen sleypen si den block; Ga naar eindvs. 53
Ick lache als si als martelaers kermen
55[regelnummer]
Recht oft si gheuangen saten inden stock,
Ten baet bonte cleeder noch geschoerden roc,
Die tpack gheladen heeft can wonder stichten.
Dus die yemant [siet] mismaect onder sijn lock Ga naar eindvs. 58
Segt dat hi lache, tsi spel of iock,
60[regelnummer]
Dlachen doet elcx herte verlichten.
Prince
Prince, lacht gij als ghi brast met uwer nichten
En wilt hantplichten Ga naar eindvs. 62/63
In prosen oft dichten,
Want dlachen doet elcx herte verlichten.
Ga naar margenoot+ [twee houtsneden naast elkaar] |
|