Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
Refreyn
ALle die begerende sijt der scrifturen pairheyt Ga naar eindvs. 1
Tot haerder doctrijnen,
Boetius bewijst ons die rechte waerheyt
Prijsende tegenspoet bouen der claerheyt
5[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Der sonnen schijnen.
Exemplen vinden wi in Iobs terminen
Seer groot gods vrient gheacht;
Men sach Lazarum in tegenspoet verdwijnen
Mer sijn loon heeft hem die claerste robijne
10[regelnummer]
Des hemels ghebracht.
Sonder tegenspoet en heeft dijn [gelove] cracht
Dwelck [bleeck] an Osya, wiens verwanen macht
Elcken ghinck te bouen
So dat hi tsiairs niet eens op sijn siele en dacht,
15[regelnummer]
Maer brassen en houeren;
In tegenspoet ghinc hi eerst gode louen
Waer bi hi vercreech berou van sonden,
En Salomon liet hem in voorspoet verdouen
Dus radic v hout tegenspoet niet verschouen, Ga naar eindvs. 19
20[regelnummer]
In tegenspoet isser menich salich vonden.
Tvoorspoet der werelt is quaet om temmen,
Ten blijft den man niet bi;
Men siet dagelicx dalen die hoge clemmen,
Met veel singen muteren die stemmen,
25[regelnummer]
Sgelijcs is voorspoet onvry,
Bi goeder scriftueren bewijs ick di.
Ga naar margenoot+ Ouermerct Hamans graet: Ga naar eindvs. 27
Die tweeste in Assuerus rijcke was hi
Mer scandelick sterf hi die doot o wy
30[regelnummer]
Namaels door sijn quaet,
Dus segghic voorspoet is cleen toeuerlaet
| |
[pagina 203]
| |
Somen mocht mercken in Ieroboams daet Ga naar eindvs. 32
Coninck van Israhel:
In voorspoet sijns rijcs saide hi zondich saet
35[regelnummer]
Vallende God rebel.
Verblijt v dan in tegenspoet, tes gods beuel;
Pitagoras geeft ons natuerlic oorconde
God en slaet niet met twe royen dat weetmen wel,
Waer bi dat ic vermane mijn eerste opstel:
40[regelnummer]
In tegenspoet isser menich salich vonden.
Seneca [seyt] rijc en salich en muechdi niet zijn Ga naar eindvs. 41
Ia sonder tegenspoet.
Die rijcke vrecke doende sijnen fijn
Wert in die helle gegrauen int groot gepijn,
45[regelnummer]
Dat dede ghelt en goet;
Mer tegenspoet nam Manasses int behoet Ga naar eindvs. 46
Want hi hem bekeerde.
Dauid die coninc vol scientien soet
Ga naar margenoot+ Viel in ouerspel ende dat in weldiger vloet, Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
Dies hem god vermeerde
In tegenspoet, dat sijnen volcke leerde
Hoemen god met penitencie eerde
Dies hi vercreech vrede.
Noyt gheessele sulck profijt vermeerde
55[regelnummer]
Nader salicheede.
Al wistic so veele als oyt man dede,
In tegenspoet soudic verbliden tallen stonden.
Doet doch al sgelijcx dat is mijn bede,
Want so ic beuinde bi claerder sede:
60[regelnummer]
In tegenspoet isser menich salich vonden.
Prince
Prince, wie was oyt van sulcker weerden
Oft so groot beseuen,
Die hemelrijck hier hadde op der eerden
En hier na gods blijtscap mocht volherden
65[regelnummer]
Int eeuwich leuen?
| |
[pagina 204]
| |
Noyt niemant, Augustinus heuet bescreuen,
Tis ware scriftuere.
Wie sal deruen die meeste vruechts verheuen
Om die minste vruecht den mensche gegeuen
70[regelnummer]
Tot alre vre.
Ga naar margenoot+ Christus gaf ons die salichste figuere,
Seggende, neemt dijn cruis al wortet die suere
En volget mijnen pat.
Bi als sulcken tegenspoet, hoort wat ic ruere,
75[regelnummer]
Vindi den hochsten stadt.
Prince, al maect mi tegenspoet flaw ende mat,
Die heilige scriftuer salft te met mijn wonden,
Want ic vinde bescreuen tot meniger stadt
Desen regel int alder eedelste, dat
80[regelnummer]
In tegenspoet isser menich salich vonden.
[houtsnede] |
|