Stop je hoofd nooit in een spinnenweb
(2006)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
6 Al zie je iemand z'n tanden, dat betekent nog niet dat hij lachtDe volgende dag haalde Martins vader tussen de middag een aantal porties bij de Chinees: rijst met varkensvlees en paksoi en tjauw min. Nadat Martin een grote hap vlees met rijst had doorgeslikt, kondigde hij aan: ‘Vanmiddag komt er een meisje langs, ze heet Isolde Lemmer en is hier nog niet zo lang. Ze komt uit Nederland. Is het goed?’ Zijn moeder keek naar zijn vader, zijn vader keek terug. Toen knikte zijn vader. ‘Als je...’ begon hij. ‘Natuurlijk, pa. De muziek niet te luid, niet ordinair dansen, netjes naast elkaar op de bank zitten zonder elkaars hand vast te houden.’ Zijn moeder lachte, zijn vader keek beledigd. ‘En Clay Hagens heb ik ook gevraagd, die zit bij mij in de klas. Gisteren heeft hij mij en Isolde binnengeroepen, hij heeft een enorme muziekstudio, hier verderop. Hij woont in dat witte huis met die geweldige poort.’ ‘O, daar,’ zei zijn moeder. ‘Met die onbeschofte man. Laatst passeerde ik hem, ik riep vrolijk “goedemorgen buurman” en wat | |
[pagina 40]
| |
denk je... Hij zegt niets terug, helemaal niets.’ ‘Misschien is hij doof,’ probeerde Martins vader. ‘Ja, dat zal wel,’ smaalde zijn moeder. ‘Met zijn dovemansoren springt hij in zijn aanstellerige Mercedes en rijdt rakelings langs mij heen.’ Martin keek zijn moeder met dichtgeknepen ogen aan waarin sensatiezucht smeulde. ‘Heeft hij u geraakt?’ ‘Hij moest eens durven!’ ‘Aardig was hij niet, gisteren,’ zei Martin. ‘Hij was behoorlijk grof.’ ‘Het zijn ruwe kerels, die goudzoekers,’ zei zijn vader. ‘Is hij echt een goudzoeker?’ ‘Niet letterlijk, hij heeft arbeiders in dienst die voor hem goud winnen.’ ‘Het klinkt raar,’ vond Martin. ‘Als je goud kunt winnen, kun je het ook verliezen.’ ‘Zo heet dat,’ legde zijn vader uit, ‘goud winnen. Maar het is gewoon werk.’ ‘Ja, pa.’ Hij had zijn opmerking als een grap bedoeld, hij wist heus wel wat goud winnen was. ‘Ze graven in de grond met grote machines en wassen de aarde met kwik en dan hopen ze dat er goud aan blijft kleven.’ ‘Ja, ja, dat weet ik,’ knikte Martin. ‘Zo gewonnen, zo geronnen.’ Zijn moeder klapte in haar handen. ‘Je kent je Nederlandse gezegden, je bent geweldig, zoon. Maar echt, die goudzoekers verpesten het bos, ze gebruiken veel te veel van het dodelijke | |
[pagina 41]
| |
kwik. Nu al, als je vis eet, moet je oppassen dat je niet wordt vergiftigd. Straks sterven alle dieren uit.’ Na het eten gingen Martins ouders rusten. Martin moest op Rosalie letten. ‘Wat wil je spelen, Roosje?’ vroeg hij terwijl hij haar op zijn bed zette. ‘Zullen we dansen?’ Hij zette de radio aan, zocht een zender met muziek, tilde zijn zusje op en zette haar op zijn rechterheup. Als een echte gentleman bood hij zijn linkerhand aan, Rosalie legde haar rechterknuistje erin en haar broer deed alsof hij een tango danste. Niet dat hij dat kon, maar zijn ouders hielden ervan en soms keek hij hoe zij zich uitsloofden. ‘Sa sa, la la,’ zong zijn zusje en zij wilde zijn oorring pakken. Martin kietelde haar. ‘Je Frans is beter dan dat van mij.’ Hij danste naar de werkkamer van zijn moeder. Verlangend staarde hij naar de computer die op het bureau stond. Nog een paar dagen... Een maand geleden hadden zijn ouders tegen hem geschreeuwd. Wat waren ze boos! De telefoonrekening was hoog, idioot hoog, omdat hij gechat had met oma. Nou ja, en met zijn vrienden. ‘Je gaat niet meer op het net,’ had zijn moeder hem toegebeten. ‘En als je contact wilt met je oma, schrijf je haar maar een brief en vraag je mij om een postzegel.’ Dat was zijn vader. ‘En de helft van je zakgeld is voor de telefoonrekening.’ | |
[pagina 42]
| |
Gelukkig had zijn moeder hem na de Gouden Ster beloofd dat hij zijn oma weer mocht mailen, elke laatste dag van de maand. Martin was benieuwd of zij er met een stopwatch bij zou gaan zitten als hij op het net ging. Toen hij met Rosalie terugdanste naar zijn kamer, zag hij dat zij slaperig was geworden. Hij legde haar weer op zijn bed en ging naast haar liggen. Hij fluisterde: ‘O, wat heb ik een slaap,’ en gaapte er overdreven bij. Nog geen seconde later waren Rosalies ogen dicht en haalde zij heel rustig adem.
Die middag speelde Martin voor gastheer. Clay was de eerste die zich aanmeldde, in zichtbaar Amerikaanse kleren. Vooral zijn spijkerbroek was opvallend, had overal zakken. Martin stelde hem voor aan de werkster: ‘Vrouw Bea, dit is Clay, een jongen van mijn school. Hij woont hier verderop.’ Vrouw Bea zei: ‘Dag jongen, je ziet er keurig uit, hoor,’ en klapte de strijkplank in. ‘Martin, ik ga weg.’ ‘Dag vrouw Bea, tot morgen,’ en tegen Clay: ‘Wil je iets zien?’ Opeens had hij zin om op te scheppen. Clay mocht dan een hele studio hebben, Martins bezit was ook niet mis. ‘Wil je zien wat ik uit Europa heb meegenomen?’ Op zijn kamer pakte hij de Franse camera en vroeg: ‘Ben je er klaar voor, ready for action?’ Tot zijn verbazing was Clay niet onder de indruk. De jongen zag Martins oorring liggen en pakte hem. ‘Ik wil ook oor- | |
[pagina 43]
| |
bellen. Mag ik die van jou even proberen?’ ‘Natuurlijk.’ Clay ging voor de spiegel boven de wastafel staan en probeerde de ring vast te maken aan zijn oorlelletje. ‘Shit,’ riep hij uit, ‘ik dacht het al, je moet een gaatje in je oor hebben.’ ‘Wist je dat niet?’ Zo'n rijke jongen, dacht Martin, die moest toch op de hoogte zijn van alle mogelijkheden en onmogelijkheden van sieraden en dat soort dure dingen. ‘Ik kan wel een gaatje in je oor boren,’ bood hij aan. ‘Mijn oma heeft het bij mij gedaan.’ ‘Deed het pijn?’ En om Martin af te leiden begon hij over iets anders. ‘Waar is die onderscheiding van je?’ ‘Heb je me op tv gezien?’ Clay knikte. ‘Daar ligt ze,’ wees Martin naar een lade van zijn bureau en hij voegde er quasi-bescheiden aan toe: ‘Maar het is niets bijzonders. Zal ik je oor prikken? Je voelt er echt niets van, één prikje en dat is alles.’ Hij was benieuwd of hij het echt kon... Clay weifelde, hij zag zichzelf al op de grond liggen met een bloedende steekwond. ‘Ik haal even een naald en lucifers,’ zei Martin. ‘Waar heb je die lucifers voor nodig? Je gaat mijn oor toch niet in brand steken!’ ‘Rustig maar. Ik moet de naald ontsmetten, ik ben zo terug.’ Clay hoorde Martin de trap aflopen en keek om zich heen. Wat een kleine kamer had die man. En maar opscheppen over zijn | |
[pagina 44]
| |
dingen uit Europa. Hij liep naar het bureau en trok de la open die Martin had aangewezen. Meteen zag hij een doosje liggen waarop gouden letters stonden. Hij gunde zich niet de tijd te lezen wat daar geschreven stond, in dat doosje moest de onderscheiding zitten, het lintje van de president. Toen hij het in zijn hand had, hoorde hij Martin alweer op de trap. Snel gooide hij het lintje terug en duwde de la dicht. ‘Zo, eerste fase.’ Martin toonde hem een naald en hield de punt ervan in het vlammetje van een lucifer. Toen liep hij ermee naar Clay die achteruit deinsde. ‘No, thank you, die is gloeiend heet.’ Een golf van paniek sloeg over hem heen. ‘Laten we het een andere keer doen.’ Martin keek naar hem en aarzelde. ‘Ik ben iets vergeten. Een kurk. Je maakt een beter gat als je een kurk op het oor zet.’ Buiten riep iemand: ‘Martin.’ Hij herkende de stem. ‘Ha, daar is Isolde!’ ‘Martin Plaat, ben je thuis?’ ‘Wat een Hollands accent,’ snoof Clay. ‘Ik kom!’ Martin rende de trap weer af, de keuken door, het erf op. ‘Je hoeft niet bang te zijn voor Queenie, ze doet niets.’ Hij aaide de hond die hevig kwispelde. ‘Ik ga je straks weer trainen, hoor.’ En tegen Isolde: ‘Je weet wel: zitten, liggen, hier.’ Isolde was niet onder de indruk. ‘Sliep je? Ik sta hier al een uur.’ ‘Ik was met Clay bezig. Ik ga een gaatje in zijn oor prikken.’ ‘Aardig van je.’ ‘Dan kan hij ook een oorring dragen.’ | |
[pagina 45]
| |
[pagina 46]
| |
‘Hou eens even je mond.’ Isolde had iets ontdekt in een van de bomen van Martins tuin. ‘Wat is er, wat zie je, waar kijk je naar?’ ‘Sst, daar zit mijn aap,’ fluisterde Isolde. Martin ontdekte hem nu ook: wat een verrassing, zijn aap was teruggekomen! ‘Jouw aap?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Die daar is van mij, hoor.’ Isolde zei fel: ‘Zou je willen. Toevallig woont hij bij ons.’ ‘Waar kijken jullie naar?’ Clay was naar beneden gekomen en stond achter hen. ‘Sst,’ sisten Isolde en Martin tegelijk. Clay stak zijn tong uit, maar ze letten niet op hem. Om Martins aandacht te trekken zei hij: ‘Dat lintje is wel erg klein, vind ik.’ Die opmerking had effect, Martin draaide zich om. ‘Heb je in mijn bureau gekeken? Toch is het een grote onderscheiding, hoor.’ ‘Zie je, nu is hij weg!’ riep Isolde boos uit. ‘Omdat jullie je mond niet kunnen houden.’ Het aapje was van tak naar tak gesprongen en had zich onzichtbaar gemaakt. ‘Wat is een grote onderscheiding?’ Daar was ze toch wel nieuwsgierig naar. ‘Ik ben ridder in de Ereorde van de Gouden Ster.’ Dat ‘ridder’ verzon hij erbij, het klonk indrukwekkend, vond hij. ‘Hij heeft iets bijzonders gedaan,’ schepte Clay op, alsof hij erbij was geweest. ‘Dankzij hem hebben wij de diamant de “Hoop van Suriname” terug. Die was helemaal in Frankrijk terechtgekomen.’ | |
[pagina 47]
| |
‘Mag ik hem zien?’ ‘Kom maar mee naar mijn kamer.’ Martin liep vooruit, maakte in de keuken de ijskast open, haalde er een fles soft* uit en pakte drie glazen. ‘Rondje fris,’ kondigde hij aan, schonk in en gaf zijn gasten een vol glas. Ze dronken het alledrie in één teug leeg. Op zijn kamer trok Martin de la van zijn bureau open en nam eerbiedig het doosje met de gouden letters in de hand. ‘Voor Martin Plaat - met dank voor zijn verdienste voor land en volk’ stond er geschreven. ‘Alsjeblieft,’ zei hij tegen Isolde. ‘Mag ik het openmaken?’ ‘Ga je gang.’ Isolde lichtte het deksel van het doosje en staarde naar de inhoud. Ze was niet onder de indruk, keek zelfs een beetje teleurgesteld. ‘Ik dacht dat er een diamant in zat.’ Ze glimlachte. ‘Maar het is een echt lintje. Waarom heb je dat gekregen?’ ‘Dat heb ik net verteld,’ zei Clay geïrriteerd. Martin legde toch nog uit: ‘Ik heb je toch gezegd dat ik in Frankrijk was. Daar heb ik de dieven van de diamant de “Hoop van Suriname” opgespoord en gearresteerd.’ ‘Laten arresteren.’ Dat was Clay. Isolde zette het doosje op tafel. ‘Over opsporen gesproken, we zouden die uitschelder zoeken.’ ‘En ik moet mijn aap vinden,’ zei Martin. ‘Welke aap?’ wilde Clay weten. | |
[pagina 48]
| |
‘Hij was er net, tot jij beneden kwam kletsen... Hij zit geregeld bij ons in de manjaboom,’ zei Martin. ‘En ook bij ons,’ zei Isolde. Clay wist het al. ‘Zal wel van baas Tuur zijn. Die woont verderop, hij kweekt kippen en heeft een soort dierentuin met wilde beesten uit het bos. Hij werkt voor mijn vader. Willen jullie er gaan kijken?’ Zo, die meneer Tuur was dus een baas, de baas van een dierentuin. Isolde herinnerde zich de les van haar vader over ooms en tantes en bazen. ‘Zullen we, Isolde?’ ‘Oké.’ Isolde liep de kamer uit, Martin volgde haar. Clay keek naar het doosje op tafel, stak zijn hand uit en liet het snel in een van de zakken van zijn Amerikaanse broek verdwijnen. Even lenen... |
|