lachen. ‘Dat versje hoor ik voor het eerst van je.’
Isolde wist niet of haar moeder haar vader uitlachte of toelachte.
‘Het kwam opeens naar boven uit een grijs verleden,’ zei haar vader.
‘Prachtig, hoor, ik vond het echt prachtig,’ knikte haar moeder.
‘Nu iets van jezelf.’
Isoldes vader grabbelde in de oude papieren en riep opeens uit: ‘Ach, kijk, luister, dat heb ik ingezonden. Vroeger verzamelde ik raadsels. Je moet die kranten niet weggooien, hoor.’
‘Man, jij bewaart ook alles,’ kreunde Isoldes moeder, maar haar man reageerde niet, hij las al hardop voor: ‘Eén doodt Elfida. Elfida doodt zeven. Zeven doden drie. Ra, ra, ra, wat is dat?’
Isolde trok een verontwaardigd gezicht. ‘Wouw-wouw. Zeker weer dode honden.’
‘Bijna goed,’ grinnikte haar vader. ‘Het is een oud verhaal. De hond Elfida eet van een vergiftigde koek en sterft.’
‘Ik wist het!’
Haar vader ging gewoon door: ‘Zeven aasgieren storten zich op het lijk van Elfida en... gaan dood. En wie zijn die drie die gedood worden?’
‘Ik hoef het niet te weten,’ zei Isolde.
‘Eh...’ begon Isoldes moeder. ‘Ik geef het op.’
‘Mieren,’ glunderde haar vader. ‘Drie mieren eten van de lijken van de zeven aasgieren en gaan ook dood.’
‘Knap, hoor. Isolde, wil je de tafel dekken, ik heb sardines