XLVI.
Aen de E. Mog. Heeren de Gedeputeerde Staten 's lants van Utrecht,
Remonstreert, seer reverentelycken te kennen gevende Jor. Cristoffel van Schagen, jegenwoerdich woenende op de huyzinge van de Haer, hoe dat hy suppliant eenigen tyt gelogeert heeft (alhier binnen Utrecht coemende), ten huyze van Cornelis van Broeckhuyzen, wachtmeester ende weert inden Cuelschen Dom alhier binnen Utrecht, waer door gebuert synde, dat hy suppliant, eenige syne juweelen, clederen ende andere goederen gegeven heeft Anna van Broeckhuysen, des voorsz. weerts dochter, soe omme by haer gerepareert te worden, als dat zy deselfde van synent wegen zoude doen repareren, heeft deselfde occasie genomen, door het selfde haer te beroemen, dat hy remonstrant haer zoude hebben getrouwt, 't welck hy noyt gedacht en heeft, te vreden zynde, hem daervan by eede te purgeeren, ende gemerckt hy suppliant sich selven daervan vry kennende, met consent van vrunden ten wederzyde in ondertrouwe is staende met joffrouwe Anna van Borssele, woonachtich tot Leyden, een joffrouwe van qualiteyt ende goeden geslachte, conform de syne, ende dat hy van meninge is, eerstdaechs het huwelyck met haer te solempniseeren, soe is hy nochtans beducht, dat de voorschreven Anna van Broeckhuysen in het wederroepen vande geboden, hem remonstrant (sonder eenige redenen) eenich schandael soude mogen aendoen, 't welck hy geerne soude voorcommen, hebbende tot dien fine haer alrede voor den hove van Utrecht ex L. diffamari doen verdachfaerden, om haer actie, 't zy van trouwe, defloratie als andersints, te institueeren, 't welck zy in alles tergiverseerende, ter quaeder trouwe refuseert te doen, soe wordt hy suppliant genootdruckt, hem te keeren tot UE. syne overheren, autheurs ende protecteurs vanden placcaete nopende den echten staet, anno 1584 geemaneert, versoekende zeer reverentelyck commissarissen uyt UE. collegie hem verleent te worden, voor denwelcke de voorsz. Anna van Broeckhuysen ende den haren mogen worden ontboden,
om voor deselfde ten overstaen vande gecommitteerden des Synodi vanden kerckenraet te seggen, de redenen waeromme zy des remonstrants voorsz. huwelyck soeken te beletten, syne defensie ter contrarie te horen, om dienvolgende op de vergunninge vande voorsz. proclamatie, in conformité vande voorsz. placcaete gedisponeert te worden, ende dat in cas van non comparitie, hy remonstrant alleen gehoort, ende op syn versoeck gedisponeert sal worden, dit doende etc.
In margine: Die gedeputeerden vande staten 's lants van Utrecht, committeeren den gedeputeerden des Synodi dezer provintie, omme parthyen voor hemluyden te ontbieden, deselve te horen ende accordeeren, is 't doenlyck, indien nyet, rapport te doen. Gedaen t'Utrecht, den 7. Januarii, 1612.
Ter ordonnantie als boven,
C. de Ledenberch.
De gedeputeerden des Synodi van Utrecht, parthyen voor hem ontboden hebbende, hebben denselven eyndelick veraccordeert, uytwysens de copie vande utspraecke, desen annexe, gedaen in onze vergaderinge t'Utrecht, den 22. Januarii 1612. Door last der gedeputeerden des Synodi ende in aller naem.
Jacobus Taurinus.
Auteursrechtvrij