Wan monki fri. Bevrijding en strijd
(1969)–R. Dobru– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
Ik deed de eerste aarzelende stappen in het openbare leven. Op school was ik een stille geweest, een luisteraar. Sommige onderwijzers van mij kunnen tot nu toe niet geloven dat ik het ben. De stille jongen. En nu de vuurspuwende rebel. Ik werd gemaakt tot voorzitter van de oudleerlingenvereniging van de AMS. Wim en Irma. Wij organiseerden debatavonden. Mijn naam verscheen in de krant. Ik zou mijn eerste kontakt krijgen met mensen van Wi Egi Sani. Via een oude vriend werd mij gevraagd of ik zitting wilde nemen in een komité, dat een standbeeld zou laten oprichten voor de vrijheidsstrijders Boni, Baron en Joli Coeur. Ik zat op de Surinaamse Rechtsschool. Er werd een komité van jongeren uit alle bevolkingsgroepen samengesteld. Waal, Marcus, Wijsman, Mungra, Pinas, Sarioen, Uiterloo. Wij zouden de helden uit onze geschiedenis in ere herstellen. Ik werd voorzitter gemaakt. Toen begon de strijd. Het Surinaamse volk was niet klaar voor onze ideeën. Wij werden door allerlei mensen aangevallen. Boni was een moordenaar, een rover. Stel je voor dat een misdadiger een standbeeld krijgt. De Surinamer kende zijn eigen geschiedenis niet. Wij gingen toen uit oude, vergeten boeken in de archieven van het Surinaams Museum stukken overschrijven en publiceren. Boeken die door Europeanen waren geschreven. Stedman. Wolbers. Wij werden er zelf wijzer van. Wij ontdekten boeken die voor het volk verborgen waren gehouden. Wij lazen, hoe een Europeaan Boni prees om zijn krijgskunde, die een generaal uit het Europa van die tijd hem zou benijden. Wij oogstten ook bijval. In een paar maanden tijds was het besef bij ons gegroeid, dat wij een groter werk te verrichten hadden dan alleen maar een standbeeld voor een held. Wij ontdekten dat er op elk gebied oude ideeën bestonden, die moesten worden opgeruimd. Zo kwamen wij te staan tegenover de muur van raciale vooroordelen. Men vond dat wij iets deden voor de Neger alleen. Boni zou slechts voor de Neger iets betekenen als held. Niet kreoolse le- | |
[pagina 38]
| |
den van het komité werden bewerkt. Men had ons vanaf onze jeugd geleerd, dat wij niet bij elkaar hoorden. Hindoestanen en Kreolen zouden elkaar nooit vinden. Wij verschilden te veel van elkaar. Negers waren verspillers en Hindoestanen waren gierig. Negers waren lui en Hindoestanen ijverig. Hindoestanen koeli's, Negers kafri's. Wij zouden gedoemd zijn naast elkaar te blijven leven ten eeuwigen dage. Eén volk? Laat ons niet lachen. Hindoestanen en Negers zullen nooit van elkaar kunnen houden. Wij waren utopisten. Jullie zullen nooit één-worden. Tenslotte zullen de Hindoestanen het land overheersen. En de Kreolen weer tot slaven maken. Maar er was een Hindoestaan bij ons. Ach, hij houdt jullie voor de gek. Wantrouwen. Hij was geen paradepaard. Wij geloofden en zullen blijven geloven in de éénwording. Niet zoals Lachmon. Niet in verbroedering zoals Lachmon. Niet in Hindoestanen samen met Kreolen. Neen. In Surinamers. In één Suriname. In één volk. In één natie. Progressieven aan één kant en de konservatieven aan de andere kant. Die ene Hindoestaan was een progressieve jongeman. Is het nog, hoop ik. Zoon van een bekende politieke familie. Van de V.H.P. Wij zouden enkele maanden later op een morgen wakker worden. Er zou dan een advertentie in De Ware Tijd staan. ‘Verbreekt vanaf vandaag alle kontakten met de nationalisten’. Hij vertelde ons dat zijn familie dat van hem had geëist. Anders zou hij uit het huis worden gezet. Zou hij worden onterfd. Hij bleef meedoen. Zijn naam mocht er echter niet meer bij staan. Wij zagen van dag tot dag onze taak groeien. Het Boni-monument was te klein geworden als strijdobjekt. De diskussies die wij op de hoeken van straten hielden, gingen zich uitbreiden. Wij begonnen een diskussiegroep. Kra. Een diskussiegroep van nationalistische jongeren. De eerste sekretaris was Pero Axwijk. Wij leerden debatteren. Wij bespraken zelf onderwerpen. Elke avond een andere voorzitter. Iedereen moest leren een vergadering te leiden. We werden een eenheid. | |
[pagina 39]
| |
Vanaf de oprichting van Kra kon er nergens in het land meer een lezing of een kauserie gehouden worden, of wij waren er. Met ons nationalisme. Wij hadden nog geen rationele, filosofische formulering voor dat nationalisme, maar wij hadden de emotie. Wij waren enthousiast. Wij waren de jeugd. Wanneer er ergens een lezing werd gehouden, door wie dan ook, dan keek men om naar ons. Wij hadden altijd iets te vragen of te zeggen. Wij werden een macht. Er kwamen meer jongeren bij. Elke avond kwam er een ander gezicht, een nieuw gezicht. En we waren blij dat we meer werden. Er was meer vreugde om één die er bij kwam...... Nationalistische jongeren. Wat is nationalisme? Debat. Vijf definities. Uiterloo, Theo. Hij was bij Wi Egi Sani. Hij zou me Bruma laten ontmoeten. Ik leefde in grote spanning. Wij moesten een ruimte hebben voor onze diskussie-avonden. Elke woensdag. Wij zouden die aan Bruma vragen. Als nationalist konden wij bij hem zeker terecht. En hij zou ons de juiste definitie kunnen geven van nationalisme. Op een maandagmiddag togen wij naar de Weidestraat. Wi Egi Sani had er een gebouw, 1957. Wij gingen het erf binnen. Drie uur zon. Bruma speelde scheidsrechter, réfri, voor voetballende jongetjes van twaalf en dertien jaar. In de snik-hete tropische zon. Ik was verontwaardigd. Een meester in de rechten! Réfri! Ik geloofde er niets van. Hij kwam aanlopen. Ik had een heel ander beeld van de man. Hij was niet lang, niet hipsi, hij droeg geen baard. Hij had geen jas aan en geen das om, maar was net als ik gekleed in hemd met korte mouwen. Gewoon. Ik hoorde, voor ik aan de beurt was, de andere jongens hem groeten, handgeven ‘Fa a e go meester’. ‘Meester fa j' tan’. Hoe zou ik dat doen. Surinaams praten tegen zo een geleerde man. Je mocht het niet eens tegen je eigen moeder, laat staan tegen iemand die maatschappelijk zo hoog staat. Ik zweette. Theo Uiterloo stond klaar om me voor te stellen. Ik stak mijn hand uit en het lukte. Ik kon toch niet uit de toon vallen! | |
[pagina 40]
| |
‘Meester fa’. Dat was weer zo 'n moment waarop een stuk kolonialisme bij mij werd weggeslagen. Ik was weer een stuk verder bevrijd. Ik voelde me die middag anders. Bevrijd. Alsof ik een nieuw ding was geworden. Toen ik thuiskwam schreef ik een gedicht. In Wi Egi Sani ontmoette ik een nieuw soort mensen. Mensen die dingen deden voor anderen. Voor een organisatie. Zonder dank-je-wel te vragen. Zonder beloning te vragen. Bezielde mensen. Jong en oud. Sisa Vera. Brada Sep. Sisa Krint. Bruma vertelde ons dat het nationalisme een filosofie was, een wijze van denken. Wij leerden ook andere filosofieën kennen. Idealistische en materialistische. Karl Marx was een materialistische filosoof. De grondlegger van het socialisme-kommunisme, als ekonomisch stelsel. Het nationalisme kent idealistische en materialistische filosofen. Wij leerden onderscheiden. Wij gingen lezen. Wij ontdekten de wereld. Wij ontdekten ons eigen land. Ons eigen volk. Wij waren een natie. Wij hadden een volk. Wij werden zelf kleine denkers. Dit alles begon zo. Bruma hielp ons met de studie aan de Rechtsschool. Inleiding. Latijn. Harold Ronde had hem gevraagd. Wij waren nog niet zolang bezig met hem, of Pero vroeg hem op de man af: Wat bent U eigenlijk. Is het waar dat U kommunist bent, of bent U nationalist? Wat is nationalisme? Kunt U ons het verschil uitleggen? Dat was het begin van de Kaderschool. Nationalisme is het streven naar voortdurende veredeling van de natie. Natie is de onverbrekelijke twee-eenheid volk en bodem. Veredelen is iets voeren van primitief naar ontsloten. Ontsluiten is hoger, beter maken. Primitief wil niet zeggen achterlijk, maar de toestand waarin je iets aantreft. |
|