Wan monki fri. Bevrijding en strijd
(1969)–R. Dobru– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
De armoede die ik op de erven zag en de godsdienstigheid van die arme mensen, brachten mij in de A.M.S.-jaren tot vragen over God. Ik ging in die tijd op katechisatie. Ik ben Broedergemeente, Hernhutter. Ik vroeg me af, waarom er arme en rijke mensen moesten zijn. Waarom er mensen moeten zijn die heel hun leven lang in onderdrukking leven, terwijl anderen het zó goed hebben, dat zij in staat zijn te verspillen. Wat is het doel van de godsdienst, van de kerk. Is er maar één God of zijn er meerdere goden? God is de schepper van hemel en aarde. Heeft hij ook goed en kwaad gemaakt? Waarom laat hij kwaad bestaan? Is armoede een straf van God? Ik kende goede mensen, van wie ik niet kon denken dat ze straf moesten krijgen. Zoals Benta. Zoals mijn vader. Zoals mijn moeder. Ik wist dat er meer goden waren. Maar de dominé's zeiden dat Jezus Christus de enige God was, de drie-eenheid. Gij zult geen andere goden voor Zijn aangezicht brengen. En de dominé's bedoelden de goden van de Hindoestaan, van de Javaan, van de Chinees. Onze kerk heeft zending onder die groepen, die toch reeds hun godsdiensten hebben. En ook onder de Bosnegers, die ook hun goden hebben. Waarom is de weg van Christus de enige, de juiste weg? Waarom niet die van de Hindoe of van Mohammed of van de Bosneger? Eeuwenlang hebben die mensen hun goden vereerd. Zij hadden nog nooit van Jezus gehoord. Moesten zij daarom in de hel terecht komen? God, hoe hij ook heette, zou onrechtvaardig zijn als hij dat deed. En God kan niet onrechtvaardig zijn. God weet alles. Hij weet dus dat die man daar die andere straks gaat doodslaan. Waarom stopt hij hem niet? Ik moest onderzoeken. En ik ging onderzoeken. Ik zou geen belijdenis kunnen afleggen, als ik geen antwoord had voor al deze vragen. Bij mijn studievriend thuis hoorde ik op zondagavonden praten over de preek van die avond. Van hun dominé. Zij waren Luthers. In mijn kerk zocht ik naar de dominé die antwoord zou | |
[pagina 28]
| |
geven op mijn vragen. Ik ging naar alle kerken. Van Combé tot Saron. Ik kreeg katechismus van een Hollandse jeugddominé. Die kwam ook op school. Voor de Hernhutters. Hij was een vrijzinnige. Hij wist de aandacht van de jeugd te trekken. Hij heeft een heleboel vragen van me moeten beantwoorden. Maar het was die ene ‘oude zwarte dominé’, een Saramakaner, die mij bereikte. De man had een stem die vanuit je eigen geweten leek te komen. Een zachte bijna stromende stem. Een als kreekwater voortrimpelende stem, die je liet rusten, terwijl hij preekte. Hij liet ruimte voor eigen denken, zou je kunnen zeggen. Hij gaf mij het wezen van het Christendom. Hij zei: Broeders en zusters (ik heb die eerste preek onthouden, want het is de preek die mij mijn belijdenis heeft laten afleggen). Broeders en zusters. Hebt u zich wel eens afgevraagd of u vrij van zonden bent? Weet u wel wat zonde is? Neen u moet niet lachen, want soms weten mensen niet dat zij zondigen. Zij doen iets, maar zij zijn zich er niet van bewust, dat zij iets doen wat niet behoort. Er zijn mensen die niet weten van het verschil tussen goed en kwaad. Zij hebben geen normbesef. En dat zijn niet alleen kinderen. Wanneer u uw kinderen straft, omdat zij iets hebben gedaan, iets onbehoorlijks, dan leert u ze, u leert ze daarmee wat goed is en wat niet goed is. U brengt hen normen bij. U leert ze normbesef. Zo moet vele grote mensen ook normbesef worden bijgebracht. Zoals de politie doet, nietwaar, door u te bekeuren of u voor de rechter te slepen. Eigenlijk is het geen straf die u krijgt. Men leert u behoorlijk te zijn. Waarom moeten wij dat doen? Waarom moeten de mensen het verschil leren tussen goed kwaad. Om de wereld goed te maken. Om de mens, ons mensen in vrede met elkaar te laten leven. Zodat wij rust zullen hebben voor onze ziel. Want wanneer u iets kwaads doet, dan stoort u uw medemens. En als uw medemens gestoord is, zal ook u niet ongestoord kunnen leven. Dan | |
[pagina 29]
| |
zal de vrede onder de mensen verstoord zijn. Dat is wat zonde is. Dat ding wat de vrede tussen de mensen stoort. Christus heeft ons de hoogste norm gegeven. De hoogste wet, zegt de bijbeltekst. Een norm is een wet. Als u door de politie wordt bekeurd, hebt u een wet overtreden. Christus heeft gezegd dat de hoogste wet is, dat u uw naaste lief moet hebben als uzelve en God boven alles. En u hebt God lief, wanneer u uw naaste lief hebt als uzelve. Dat betekent dat u niets moet doen wat de andere mens, wie hij ook is, kwaad doet. Uw naaste is uw medemens. Als u van uw medemens houdt zoals u van uzelf houdt, dan zult u niets tegen hem doen, wat u niet voor uzelve wil. Dan zal er vrede heersen op aarde. En God zal u de hemel geven. Amen. Dat was dus het wezen van het Christendom. Dat was in feite het doel van elke godsdienst. Deze dominé had met de gemeente midden in het leven gestaan. Hij had niet gebruld zoals anderen die ik eerder had gehoord. Hij had geen indruk trachten te maken. Hij had tot mijn hart en tot mijn verstand gesproken. Ik had me eerder afgevraagd, waarom ik speciaal christen moest zijn. Als ik goed zou leven, goed was voor mijn medemens, dan zou dat voldoende zijn. Ik kon dan evengoed Hindoe of Moslim of dienaar van Grangado zijn. Ik ben die mening nog toegedaan. Wat die domri heeft bereikt, is dat ik ben gaan inzien, dat het er niet toe doet bij welke kerk je bent ingeschreven. Wat nodig is, is dat je goed leeft. Dat je je naaste lief hebt als jezelf. Wat erop neer komt, dat je moet trachten de wereld leefbaar te maken niet voor jou alleen, maar zelfs in de eerste plaats voor de anderen. Voortaan ging ik slechts luisteren naar domri's die dit besef bij mij konden verdiepen. Domri's die met beide benen midden in het leven stonden. Niet naar predikers die slechts komen vertellen van hel en hemel en zonde, zonder hun lessen op het dagelijks leven te enten. Zonder mij richtlijnen te geven voor hier en nu. Voortaan ging ik naar elke dienst van deze dominé. Toen hij er | |
[pagina 30]
| |
niet meer was, ging ik weer zoeken naar één die mij kon boeien. Ik ben toen meegegaan naar de Lutherse kerk. Met mijn studiemakker. Daar was een goede dominé. Eén die mij ook bereikte. Eén die nog sterker met de gemeenschap bezig was in zijn preken. Ik heb zelfs een preek van die dominé over het nationalisme. Hij heeft de preek in een brochure uitgegeven. Helemaal vrijzinnig. Je kon aardige debatten met hem hebben na de dienst. Daar maakte ik gretig gebruik van. In die tijd was ik reeds aktief in nationalistische kringen. Ik was sekretaris van de Kerngroep van de Nationalistische Beweging Suriname, de N.B.S. |
|