| |
| |
| |
Hoofdstuk 3
Publikatiebronnen en netwerken
Het vorige hoofdstuk is geëindigd in 1933, bij de reorganisatie van Forum en met de aanstelling van Ter Braak bij Het Vaderland. In dit hoofdstuk wil ik aandacht besteden aan de positionele en situationele factoren die een rol spelen bij de activiteiten die Ter Braak onderneemt als hij zich al enkele jaren binnen het literaire circuit ophoudt. Ik zal daartoe eerst ingaan op het Forum van na de reorganisatie en op het uiteindelijke einde van dit tijdschrift. Het einde van Forum wordt doorgaans geweten aan onoplosbare conflicten tussen de Nederlandse en de Vlaamse redactie. In ‘A farewell to arms’, het artikel dat Ter Braak in 1935 naar aanleiding van het verdwijnen van Forum schrijft, stelt hij dat het tijdschrift het bestaansrecht heeft verloren en dat het conflict tussen de Vlaamse en Nederlandse redactie slechts een aanleiding was voor het besluit tot opheffing over te gaan. Hij betoogt verder dat Forum er niet in is geslaagd: ‘de gepostuleerde persoonlijkheidsmaatstaf ingang te doen vinden en het specialistisch jargon van diverse litteraire en ethische categorieën uit te roeien’ (VW4:350). Het besluit van Ter Braak om eind 1935 zijn redacteurschap neer te leggen komt echter niet alleen voort uit het falen van de ‘persoonlijkheidsmaatstaf’ binnen de Nederlandse letteren.
Bij het uitoefenen van het redacteurschap is de zijns inziens te geringe betrokkenheid van zijn mederedacteuren een belangrijk struikelblok voor Ter Braak. Kort na de reorganisatie van Forum eind 1933, is er al sprake van conflicten binnen de Nederlandse redactie. Dat het hier niet om fundamentele meningsverschillen gaat, blijkt uit de bereidheid van Ter Braak om de samenwerking toch voort te blijven zetten. Het einde van het tijdschrift gaat gepaard met veel misverstanden en miscommunicatie. Ook dan blijkt er geen sprake te zijn van een diepgaande breuk. Ter Braak zoekt al snel weer naar nieuwe samenwerkingsvormen. De bondgenootschappen die hij in de jaren dertig aangaat zijn divers en vaak van korte duur. Veranderingen binnen de literaire context, maar ook de ontwikkelingen op politiek terrein, maken allianties mogelijk die voorheen ondenkbaar waren.
In het tweede deel van dit hoofdstuk ga ik in op Ter Braaks functie van letterkundig redacteur bij het Haagse dagblad Het vaderland. Ik schets zijn positie binnen de Nederlandse dag- en weekbladkritiek in het algemeen en binnen Het vaderland in het bijzonder. Daarna ga ik in op zijn overwegingen bij het solliciteren naar en aanvaarden van de functie van letterkundig
| |
| |
redacteur. Tot slot besteed ik aandacht aan de relatie van Ter Braak met zijn superieuren. Ik bespreek de conflicten die ontstaan als gevolg van de botsing van de ambities van Ter Braak met de wensen van zijn werkgever.
| |
3.1 Forum na de reorganisatie
Op 6 november 1933 krijgt Ter Braak zijn aanstelling bij Het vaderland officieel bevestigd. Drie dagen daarna zet hij in een brief aan Du Perron het reorganisatieplan van Forum uiteen, dat enkele maanden later gerealiseerd zal worden (vgl. BW2:216). In de nieuwe situatie zijn maandelijks in onderling overleg tachtig pagina's te verdelen tussen de Vlaamse redactie, die bestaat uit Roelants, Gerard Walschap en Marnix Gijsen, en de Nederlandse redactie, die wordt gevormd door Ter Braak, Vestdijk en Van Vriesland. Bouws, die men aanvankelijk als secretaris van Forum wilde aanhouden omdat Ter Braak voor deze taak vanwege zijn werkzaamheden bij Het vaderland geen tijd had, wordt in december 1933 voor zijn diensten bedankt. Dat hij in het eerste nummer van Forum ‘nieuwe stijl’ zichzelf ten onrechte vermeldde als lid van de Nederlandse redactie, wordt niet getolereerd (vgl. BW2:266). Na de reorganisatie gaat het Forum aanvankelijk voor de wind. Zijlstra, die met een opsplitsing in een Nederlandse en een Vlaamse redactie hoopte een grotere afzet voor het tijdschrift te vinden, wordt al snel beloond. Begin 1934 zijn er honderd nieuwe abonnees bijgekomen (vgl. BW2:297). Ook Ter Braak is niet ontevreden over de manier waarop Forum functioneert. In oktober 1934, nadat een kleine tien nummers onder gedeelde redactie zijn verschenen, maakt hij in een brief aan Du Perron melding van een op komst zijnde algemene redactievergadering waarin onder meer zal worden gesproken over de voortgang van Forum. Hij schrijft dat hij tevreden zal zijn met het besluit de ingeslagen weg voort te zetten (BW3:56). Toch liet Ter Braak zich in de voorafgaande maanden in negatieve zin uit over zijn Nederlandse mederedacteuren. Op 19 maart 1934 meldt hij bijvoorbeeld over de redactionele vaardigheden van Van Vriesland:
‘Dat de keuze van Vic een mislukking is, staat nu al lang en breed bij me vast (maar dit onder ons houden!). Hij leest de copie, dat is alles, is verder onbereikbaar (waarom hij wel en ik niet, of tenminste niet zoo, dat er geen druppel tijd overschiet, ontgaat me). Last hebben we niet van hem, want in de enkele gevallen, dat hij tegen was, waren wij of ook tegen of met 2 voor tegen hem alleen.’ (BW2:364).
| |
| |
Over de samenwerking met de andere redacteur is Ter Braak op dat moment nog wel te spreken, want hij vervolgt: ‘Vestdijk daarentegen is uitstekend voor de zaak; hij is trouwens heelemaal een levend wezen, wat t.o.v. Vic wel aan twijfel onderhevig is.’ (BW2:364). Enkele maanden later, op 17 juni, komt hij echter op dit positieve oordeel terug:
‘Toch voel ik mij heel langzaam van Vestdijk wat vervreemden; hij is n.l. absoluut litterator in veel opzichten, wat misschien met zijn kluizenaarsleefwijze verband houdt. Daarbij door en door handelsman (ook al onder invloed van zijn nare omstandigheden, maar niettemin met een onmiskenbare voorliefde voor de trucs als zoodanig!) Voorloopig nog door en door geschikt, maar m.i. bestemd om òf in de neurose terug te vallen òf beroemd en dan onuitstaanbaar te worden.’ (BW2:440).
Uit deze uitspraken blijkt dat de onvrede van Ter Braak te maken heeft met de in zijn ogen te geringe betrokkenheid van zijn mederedacteuren. Van Vriesland is bijna niet te bereiken omdat hij voortdurend verplichtingen elders heeft en Vestdijk gaat met zijn publikaties om als een ‘handelsman’. In hoofdstuk twee is er al op gewezen dat Vestdijk zich niet verplicht voelde zijn publicitaire activiteiten te beperken tot het tijdschrift dat hem als beginnend auteur met open armen ontving. In 1933 is hij weliswaar in Forum rijkelijk vertegenwoordigd, maar verschijnt ook werk van zijn hand in Groot Nederland, De gids en De stem. Deze tendens zet zich voort in 1934 en 1935. Voor Vestdijk is het veelvuldig en op verschillende plaatsen publiceren niet alleen een manier om zijn bekendheid te vergroten, maar ook een middel om geld te verdienen. Ik kom nog terug op het conflict dat deze instelling tot gevolg heeft.
Ook Slauerhoff blijkt zich niet overmatig betrokken te voelen bij het tijdschrift van zijn bevriende generatiegenoten. In november 1934 keert hij terug van een langdurig verblijf in Marokko. Kort daarop maakt Du Perron melding van een gesprek met Slauerhoff, waarin deze zijn hart luchtte over Forum (BW3:64). Hij heeft te kennen gegeven Van Vriesland een onbetrouwbaar criticus te vinden die geen eigen standpunt vertegenwoordigt en Forum ‘onzuiver’ maakt. Hij dreigt zijn medewerking aan Forum stop te zetten, als Van Vriesland niet uit de redactie wordt verwijderd. Du Perron is het met de kritiek van Slauerhoff niet geheel oneens:
‘There is something rotten in Forum, en een buitenstaander als Slau ziet dat eig. het best. Hij zegt dat hij langzamerhand lust krijgt om weer in De Stem te schrijven op deze manier, omdat het toch allemaal één pot nat wordt.’ (BW3:65).
| |
| |
Ter Braak vindt dat Slauerhoff makkelijk praten heeft:
‘Ik geef hem te doen om de inhoud van Forum 1934 in De stem over te hevelen! Zoover mij dat na de débacle met de abonné's eind 1933 en de daarop gevolgde combinatie met Vic en de Vlamingen mogelijk was, heb ik Forum voor “de onzen” bewaard.’ (BW3:74).
Uit het vervolg van de reactie van Braak blijkt dat hij vooral ontstemd is over Slauerhoffs dreigement om naar een concurrerend tijdschrift over te stappen: ‘Als Slau dus De Stem wil gaan steunen, zal hij bij Coster zeker met open armen worden ontvangen; die houdt van boetvaardige zondaren; maar mij zou het geweldig spijten, en het zou mij weer een part van het geringe pleizier aan het redacteurschap ontnemen.’ (BW3:74).
Ter Braak verklaart zich solidair met Van Vriesland, maar wel wordt deze tijdens een vergadering geconfronteerd met het volgens de mederedacteuren lage niveau van zijn kritieken in de N.R.C. (vgl. BW3:135). Van Vriesland geeft toe dat, met uitzondering van de poëziekronieken, zijn bijdragen aan dit blad slecht geschreven zijn en stelt dan ook dat hij zich met deze anoniem verschijnende stukken niet identificeert. Tijdgebrek is volgens hem de oorzaak van de slechte kwaliteit van zijn besprekingen.
De betrokkenheid van Ter Braak bij Forum is door de onenigheid met Slauerhoff en door het net ontluikende conflict met de Vlaamse redacteuren over de novelle Virginia van Victor Varangot flink afgenomen. Het gemak waarmee anderen hun verbondenheid met het tijdschrift relativeren en zelfs ter discussie stellen, ligt mede ten grondslag aan zijn tanende belangstelling. Ter Braak wil een groep van medestanders rond Forum bijeen houden. Voor de andere redacteuren en medewerkers prevaleren andere belangen. Op 18 februari 1935 schrijft Ter Braak aan Du Perron:
‘Overigens voel ik na deze en de quaestie met Gijsen, die ook nog hangt, een “doodelijke vermoeidheid” als Forum redacteur. Het liefst zou ik direct alles aan een ander overdoen, maar het lijkt me niet meer dan fatsoenlijk om tot eind 1935 te wachten. Mijn tijd lijkt me om, Vestdijk en Vic zijn beide (ieder op zijn manier) gemakkelijke collega's, maar al het werk en vooral het noodzakelijke “diplomatenwerk” komt op mij neer.’ (BW3:136).
In juni 1935 vraagt Ter Braak zich af of Vestdijk inmiddels niet beroemd genoeg is om als zijn opvolger op te treden (BW3:208). Niet omdat hij zo te spreken is over de kwaliteiten van
| |
| |
Vestdijk als tijdschriftredacteur, maar om Forum te behouden als publikatiebasis en ook om Vestdijk ter wille te zijn. Enkele dagen later schrijft Ter Braak aan Du Perron dat hij heeft besloten de affaire rond Virginia aan te pakken om uit Forum te gaan. Het enige wat hem nog weerhoudt is de mogelijkheid dat Zijlstra Forum zal willen opdoeken als hij er mee stopt en dat zou een belangrijk verlies van inkomsten voor Vestdijk betekenen:
‘Ik zou het liefst Zijlstra willen bewerken om in ieder geval zonder mij door te gaan, met Vestdijk als redacteur; hij is beroemd genoeg geworden voor de buitenwacht, kan zich, als hij een salarisje krijgt voor het secretariaat, als redacteur een soort vaste positie scheppen, zal bovendien voorshands niet zoo gearriveerd zijn, dat hij “onze soort” weigert.’ (BW3:216).
De positie van Vestdijk komt echter niet lang daarna ter discussie te staan. In 1935 verwerpt het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde het advies van de Commissie voor Schone Letteren om Marsman de C.W. van der Hoogtprijs van 1000 gulden toe te kennen voor zijn verzenbundel Porta nigra. Er wordt een protestbrief geschreven die veel schrijvers ondertekenen. Ook Vestdijk zet zijn handtekening, maar wil niet zo ver gaan zijn lidmaatschap van de Maatschappij, dat hem kort daarvoor is aangeboden, op te zeggen. Hij voert hier economische reden voor aan (vgl. BW3:232). Ter Braak kan deze handelswijze billijken, het belet hem in ieder geval niet Perron het voornemen kenbaar te maken definitief uit Forum te stappen en Zijlstra voor te stellen het tijdschrift voort te zetten met Marsman, Vestdijk en Van Vriesland als redacteuren. Du Perron daarentegen, is furieus en noemt Vestdijk ‘een karakterloos stuk stront’ (BW3:235).
| |
3.1.1 Het einde van een literair tijdschrift
Het einde van Forum wordt doorgaans geweten aan onoplosbare inhoudelijke conflicten tussen de Nederlandse en de Vlaamse redactie. Zo stelt Oversteegen (1969:375) dat het voor de hand ligt dat de controverse tussen katholieken en niet-katholieken tenslotte fataal werd voor Forum. Dat Ter Braak omwille van het voortbestaan van Forum in zou stemmen met het niet plaatsen van Virginia, is echter het eerste van verschillende misverstanden tussen hem en Du Perron die het einde van Forum weinig heroïsch en zelfs enigszins banaal maken. Het is niet de verontwaardiging over een principieel verschil van mening met de Vlaamse redactie, noch de teleurstelling over de geringe impact van het tijdschrift en ook niet een berusting in de onvermijdelijke mislukking van een strategisch plan die in de briefwisseling tussen Ter
| |
| |
Braak en Du Perron de boventoon voert. Wat overweegt is irritatie en miscommunicatie. Op 10 juli 1935 schrijft Ter Braak bijvoorbeeld aan Du Perron:
‘Ik heb je eenvoudig verkeerd begrepen en gemeend, dat jij bedoelde, datje niet meer zou meewerken als ik mij door Virginia niet liet wippen en toch in de redactie bleef. Dat je aan een tijdschrift, waarmee ik als leider geen bal meer te maken heb, niet zou willen meewerken, is mij niet duidelijk geweest, geen moment, anders had ik immers ook geen poging gedaan om Marsman in zijn voornemen de redactie over te nemen te ondersteunen!’ (BW3:253).
Du Perron antwoordt:
‘Tot op vanmorgen heb ik bij mezelf gezegd: “Ik wil zeker graag aannemen dat Menno de beste en eerlijkste bedoelingen heeft, waarom zou dat opeens anders zijn geworden? maar één ding is zeker: hij heeft Greshoff en mij laten vallen.” Ik wou je er nog zelfs naar vragen waarom eigenlijk? Maar je schrijft nu dat je mij niet begrepen hebt; dus wordt alles duidelijk en heerscht hier weer het eeuwige “misverstand”.’ (BW3:260).
Tijdens een vergadering van de Nederlandse redactie stemmen Ter Braak en Vestdijk tenslotte voor plaatsing van Virginia, waarop Van Vriesland zijn mandaat ter beschikking stelt (vgl. BW3:279). Hij heeft de indruk dat Ter Braak handelt onder druk van Du Perron en Greshoff en neemt het hem kwalijk dat hij hen heeft betrokken bij een zijns inziens strikt redactionele kwestie. Dat Ter Braak zegt aan een Forum zonder Du Perron en Greshoff geen waarde meer te hechten, vindt Van Vriesland overdreven. Zonder hen zal het volgens hem ook wel gaan. Het besluit van Van Vriesland laat twee mogelijkheden over. Of Forum verschijnt in 1936 onder Nederlandse redactie van Ter Braak, Vestdijk en Marsman. Of het tijdschrift zal verdwijnen omdat de Vlamingen, horend dat Virginia toch geplaatst wordt, zullen aftreden. Het laatste gebeurt. Op 3 oktober 1935 laat Ter Braak aan Du Perron weten dat Nijgh en Van Ditmar de uitgave van Forum staakt, omdat de Vlamingen weigeren in de redactie te blijven (BW3:297).
Een blik achter de coulissen van Forum zoals in de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron wordt gegeven, biedt zicht op een rommelige, snel wisselende situatie waarbinnen sprake is van misverstanden en botsende belangen. De buitenwacht neemt echter wel zoiets als een ‘Forum-groep’ waar. Zo wordt naar aanleiding van het verdwijnen van het tijdschrift in De litteraire gids gesproken over een ‘Forumtrust’ met als strategische punten Het
| |
| |
vaderland (waar Ter Braak inmiddels twee jaar werkt) en de N.R.C. (waaraan Van Vriesland, Vestdijk en ook Marsman zijn verbonden). Deze dagbladen zijn naar de mening van de schrijver tot verlengstuk van Forum gemaakt. Hij vervolgt:
‘En we moeten maar afwachten in hoeverre door het verdwijnen van Forum-zelf de trust zal worden verzwakt. Op het ogenblik ziet het er naar uit dat “Groot Nederland”, het steunpunt van het realisme nog wel, in de combinatie zal worden opgenomen.’
| |
3.2 Nieuwe allianties
De hierboven beschreven conflicten tussen Ter Braak, Du Perron, Vestdijk, Van Vriesland en Greshoff lijken groot en onoverbrugbaar. Over en weer worden beschuldigingen getroffen en ‘principiële’ standpunten ingenomen. Dat er echter geen sprake is van fundamentele meningsverschillen, blijkt uit het tijdelijke karakter van de ruzies. Ze worden bijgelegd op pragmatische en zakelijke gronden. Teneinde opnieuw sleutelposities binnen de literatuur te bezetten, wordt na de opheffing van Forum door de voormalige redacteuren en medewerkers naarstig gezocht naar nieuwe samenwerkingsverbanden.
De totstandkoming van deze bondgenootschappen is situationeel bepaald. Dat na de opheffing van Forum door Ter Braak en Du Perron aan Groot Nederland wordt gedacht, heeft veel te maken met het feit dat Greshoff op dat moment bezig is zijn positie binnen dit tijdschrift te verstevigen. Dat Ter Braak een bondgenoot ziet in W.A. Kramers, de samensteller van Den gulden winckel, hangt samen met de ontwikkelingen op politiek terrein. In het nu volgende bespreek ik de allianties die Ter Braak en Du Perron nog tijdens en na Forum aangaan.
| |
3.2.1 Groot Nederland
In een brief van 7 juli 1935 schrijft Ter Braak aan Zijlstra, de uitgever van Forum:
‘Verdwijnt Forum, dan wordt de situatie voor de schrijvers van onze generatie zeer hachelijk. Er is maar één mogelijkheid: Groot Nederland, en ik voel er al buitengewoon weinig voor om bij Holkema en Warendorf onderdak te gaan zoeken voor mijn publicaties in tijdschriftvorm. Er zou één of ander belabberd compromis met Coenen moeten worden gesloten om nog iets
| |
| |
te bereiken; en dan nog, wat een degradatie, om van Forum op een blad vol wijven terecht te komen.’
In juli heeft Ter Braak nog alle belang bij het voortbestaan van Forum. Als enkele maanden later duidelijk is dat het tijdschrift wordt opgeheven, is een verbond met Groot Nederland weer interessant. In de brief aan Du Perron waarin Ter Braak mielding maakt van het definitieve einde van Forum, laat hij meteen daarop volgen dat nu de kwestie met Groot Nederland snel geregeld moet worden (BW3:297). Du Perron antwoordt per ommegaande:
‘Het is inderdaad nu zaak dat Greshoff ten spoedigste de reorganisatie van Gr. Ned., zooals èn de uitgevers èn Coenen die nu willen, tot stand brengt; dus onder een 3-hoofdige redactie bestaande uit Coenen, Greshoff en jou, of uit Coenen, Greshoff en Vestdijk.’ (BW3:298).
Al in 1933, als Forum wordt gereorganiseerd, probeert Greshoff Ter Braak naar Groot Nederland te krijgen. In hoofdstuk twee is er op gewezen dat de uitgevers van beide tijdschriften hiertegen bezwaar hadden en dat Ter Braak uiteindelijk redacteur bleef van het door hem opgerichte tijdschrift. In september 1935 dringt Greshoff in een brief aan Coenen opnieuw aan op een koerswijziging van Groot Nederland. In voorzichtige bewoordingen vraagt hij om meer verantwoordelijkheid bij het samenstellen van de nummers en ook spreekt hij over een mogelijke fusie met Forum:
‘Je kunt me moeilijk verwijten, dat ik overijld te werk ben gegaan. Ik heb drie jaar kalm de kat uit de boom gekeken, gepoogd een beetje invloed uit te oefenen, aldoor hopend datje zelf zou beseffen hoe scheef en pijnlijk mijn positie op den duur werd. Ik ken de litteraire kaart van Nederland als mijn zak en ik weet dat er voor een tijdschrift als Gr. N. (al of niet met Forum vereenigd), tussen De Gids en De Stem in, een plaats en een publiek is.’ (Van Steenhardt Carré 1989:32).
De uitgever van Groot Nederland, Van Holkema en Warendorf, reageert met instemming op de plannen van Greshoff. Zo niet Coenen zelf, die in zijn antwoord Greshoff verwijt wel te klagen, maar door zijn vele journalistieke werk niet veel aan Groot Nederland te doen of bij te dragen. Hij schrijft:
| |
| |
‘En nu je voorstel van fusie met Forum. Ik voel er niets voor vriend, om de volgende redenen. Gr. N. kan commercieel leven en Forum niet. Dat breng ik voor een goed deel terug op de wijze van redactie, op de scherpte van richting, op de hatelijke polemiek, het extremisme enfin, dat de lezer van de gewone soort tegenstaat. (...) Alle deze Forummedewerkers kunnen immers bij ons terecht, maar ik zou hun geen beslissende stem willen geven. Wat gebeuren zou, als ik alleen tegen jullie drieën of vieren stond. Gr. Nederland zou dan eenvoudig in Forum op- en mèt Forum ondergaan.’
Coenen voegt hier nog aan toe Ter Braak niet sympathiek te vinden. Voor een samenwerking met Vestdijk, die hij typeert als ‘eenvoudig mensch en begaafd auteur’ (Van Faassen 1985:34), is hij eventueel wel te vinden.
Aanvankelijk houdt Greshoff vast aan zijn voorkeur voor Ter Braak en noemt hij Marsman als mogelijke tweede kandidaat. Met Vestdijk is hij na diens weigering zijn lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde op te zeggen, nog steeds gebrouilleerd. Als hij echter merkt dat Coenen onvermurwbaar is, bindt hij in en vraagt hij toestemming om de onderhandelingen met Vestdijk te mogen openen. Er gaat nog enige correspondentie gemoeid met het verkrijgen van deze toestemming, maar op 19 oktober 1935 wordt Vestdijk uitgenodigd toe te treden tot de redactie van Groot Nederland. Bij het officiële schrijven sluit Greshoff een persoonlijk briefje dat begint met ‘Amice’ en vervolgt:
‘Ik geloof, dat wij goed werk kunnen doen en dat we een economisch behoorlijk onderlegd orgaan kunnen maken, ten bate van de schrijvers welke ons ter harte gaan. Na het verdwijnen van Forum is zulks absoluut noodzakelijk’. (o.c. 34).
Greshoff schuift zijn bezwaren tegen Vestdijk op zakelijke, pragmatische gronden opzij. Hetzelfde doet Du Perron als eenmaal bekend is dat Vestdijk de nieuwe redacteur van Groot Nederland zal worden. In december 1935 publiceert hij het essay ‘Over S. Vestdijk’ in dit tijdschrift, waarin van negatieve uitlatingen over de persoon of diens schrijverschap geen sprake is (Du Perron VW6:15-27).
In jaargang 1936 verschijnt Groot Nederland met een nieuwe redactie. Een half jaar later overlijdt Coenen en krijgt Greshoff de leiding over het periodiek. Alhoewel hij in de komende jaren open staat voor bijdragen van de voormalige Forum-auteurs, zorgt hij evenwel dat hun aandeel binnen de perken blijft. Hij beschouwt Groot Nederland niet als programmatisch- maar als breed opgezet anthologisch tijdschrift waarin velerlei, elkaar soms
| |
| |
bestrijdende geluiden gehoord moeten kunnen worden. Aan Coenen schreef Greshoff nog in november 1935 dat het niet zijn bedoeling was om van Groot Nederland een ‘strijdschrift’ te maken, zoals Forum dat was:
‘Het moet zoo algemeen mogelijk een beeld geven van de actualiteit der Nederlandsche literatuur. Iedere eenzijdigheid is uit den boze. Het mag niet afhankelijk gesteld worden van een richting, een strooming, een school, een groep, een vriendenkring.’ (Van Faassen 1985:35).
Vanuit Nederlands-Indië, waar Du Perron van oktober 1936 tot 1939 verblijft, komt een stroom van te plaatsen artikelen, maar Greshoff laat niet alle stukken passeren. Du Perron voelt zich zwaar miskend. Ter Braak geeft zijn kijk op de zaak in een brief van 7 maart 1938:
‘In aanmerking genomen, dat De Gids, De Stem e tutti quanti voor ons practisch niet meer bestaan, is Gr. Ned. een eiland. Maar verwacht er geen tweede Forum van. Zoolang er hier een dusdanig rotpubliek is, dat de abonnementsrekening beheerscht, is er ook geen kans op een tijdschrift, dat één richting vertegenwoordigt. Ik beschouw Gr. Ned. dan ook gewoon als een tijdschrift onder de andere tijdschriften, maar dan als het eenige, dat bijdragen van ons publiceert, en dat als zoodanig van veel meer belang voor ons is.’ (BW4:265).
Met uitspraken als de zojuist geciteerde van Greshoff en deze van Ter Braak waarin een term als ‘richting’ suggereert dat Forum in tegenstelling tot Groot Nederland een helder en eenduidig te omschrijven programma vertegenwoordigde, wordt een bijdrage geleverd aan de beeldvorming rond deze tijdschriften. Het zijn dit soort uitspraken waaraan literatuurgeschiedschrijvers hun visie op het literaire verleden ontlenen. Knuvelder bijvoorbeeld kent aan Forum een speciale betekenis toe: ‘De oprichting van Forum en de nadruk die daarbij viel op de persoonlijkheid boven de kunst, is een duidelijk symptoom geweest van de crisis van het West-Europese denken en voelen, waarin men in de dertiger jaren verzeilde’. (1964:118).
| |
3.2.2 Tijdelijke bondgenootschappen
Al vrij snel na zijn indiensttreding bij Het vaderland, kort na de opsplitsing van Forum in een Nederlandse en een Vlaamse redactie, benadrakt Ter Braak in zijn brieven aan Du Perron de
| |
| |
noodzaak van een verweer tegen het opkomend nationaal-socialisme. Hij deelt zijn bezorgdheid met andere literatoren en dat brengt nieuwe, soms kortstondige bondgenootschappen tot stand. Het bezetten van literaire posten is nu van belang vanwege de mogelijkheid die ze bieden om op directe of indirecte wijze commentaar te leveren op de actuele politieke ontwikkelingen. Door dit nieuwe doel zijn samenwerkingsverbanden mogelijk, die voorheen ondenkbaar waren.
In een brief van 29 januari 1934 stelt Ter Braak, verwijzend naar één van zijn aanvallen op het fascisme dat als panopticumstuk onder de titel ‘Renaissance van het fatsoen’ in Forum zal verschijnen:
‘Zolang hier in Nederland de bevolking met den dag meer rood-zwart gaat dragen, heb ik hier “iets te doen”. Hoe het afloopt mag joost weten, maar alleen het allerscherpste is voor het oogenblik kras genoeg. Je merkt het nu al, dat “men” gaat coquetteeren, omdat “men” weet, dat bij ev. verkiezingen Mussert met een overdonderend aantal zetels gaat strijken. Aan mij zullen ze, zoolang ik nog vrij schrijven kan, geen pleizier beleven.’ (BW2:297).
Dat de politieke ontwikkelingen het literaire leven niet onberoerd laten, blijkt onder meer uit de oprichting van het fascistisch georiënteerde De nieuwe gemeenschap door de twee broers en voormalige redacteuren van De gemeenschap, Henk en Louis Kuitenbrouwer. Op initiatief van redacteur Van Duinkerken verschijnt De gemeenschap met ingang van 1934 met een grondig gewijzigde redactie, bestaande uit De Bourbon, Antoon Coolen, Van Duinkerken en A.J.D. van Oosten. Ook Engelman keert weer in de redactie terug, maar stelt daarbij als voorwaarde dat de gebroeders Kuitenbrouwer uit de redactie moeten vertrekken. Dat gebeurt, zij het onder protest en met de mededeling dat binnenkort het eerste nummer van De nieuwe gemeenschap zal verschijnen. Als een reële bedreiging zien Ter Braak en Du Perron dit nieuwe medium overigens niet: ze nemen tijdschrift noch medewerkers serieus (vgl. BW2:352,374,377).
Iemand in wie Ter Braak in zijn strijd tegen het fascisme gedurende een korte periode een medestander vindt is W.A. Kramers, hoofdredacteur van Den gulden winckel. Du Perron, die een regelmatig medewerker van dit blad is, laat in januari 1934 zijn naam van de lijst van medewerkers schrappen. Hij protesteert hiermee tegen een artikel van Theun de Vries, waarin deze zich in negatieve bewoordingen over Ter Braak en Du Perron uitliet (vgl. BW2:515). Ongeveer tegelijkertijd schrijft Du Perron aan Ter Braak over een beslissing van zijn echtgenote: ‘Bep zegt vandaag haar medewerking aan De Gids op; zij kàn het niet van
| |
| |
zichzelf verkrijgen daar verder aan mee te doen, ondanks de dubbeltjes.’ (BW2:338). Ter Braak reageert op 23 februari op deze besluiten:
‘Één ding vind ik jammer: dat Bep de Gids heeft bedankt, en jij den Gulden Winckel. Vooral het laatste, omdat Kramers zich in de tegenwoordige omstandigheden 100-karaats gedraagt en hij voor zijn uitgever toch niet kan aankomen met een “nur-Forum-G.W.” Ook de Gidsredactie kan er niets aan doen, dat Donker een slapzwans is, en, zelfs al zijn die heeren het met hem eens, is het alleen maar een nadeel, dat dergelijke posten verloren gaan, zonder tot het uiterste te zijn volgeschreven tegen die mentaliteit!’ (BW2:341).
Du Perron antwoordt dat zijn echtgenote nooit over politiek schrijft en dat het haar bovendien niet alleen om Donker gaat, die een regelmatig medewerker van De gids is, maar ‘om diens boezemvriend Van Duinkerken, immers die in de redactie zit’ (BW2:343). Verder verklaart Du Perron zich bereid met Kramers een front te vormen tegen het fascisme, maar dergelijke initiatieven los te zien van zijn medewerking aan Den gulden winckel.
In zijn volgende brief oppert Du Perron vanuit zijn woonplaats Parijs de mogelijkheid van een Nederlands antifascistisch blad onder leiding van Ter Braak en Kramers. Ter Braak antwoordt dat Kramers noch hij daarvoor over voldoende tijd beschikt en spreekt het bange vermoeden uit dat het blad niet genoeg medestanders zal vinden. Hij voegt er aan toe:
‘Daarom ook vond ik het jammer dat jullie die “posten” in den steek zoudt laten, waar wat te bereiken is, zoolang het gaat (zelfs de onpolitieke stukken van Bep hebben de grootste waarde, alleen door een bepaalde toon!!). Het weggaan uit De Gids kan ik me desnoods voorstellen (een adjudant van Anton v.D. is niet leuk), maar de scheiding van Kramers en jou blijf ik ronduit absurd vinden, in dezen tijd zeker.’ (BW2:347).
In 1935 is het verweer tegen het nationaal-socialisme al urgenter geworden. In juli spoort Du Perron Ter Braak vanuit Parijs opnieuw aan een antifascistische beweging op te zetten: ‘De bedoeling is: zoveel mogelijk mensen bijeen te krijgen tegen het fascisme; niet alleen intellectuelen in onzen zin, maar ook ratés en wat voor intellectueel doorgaat. Je kunt geen massa vormen met niets dan edele deelen!’ (BW3:230). Ter Braak overlegt met Kramers en met Jacques Gans. Op aanraden van Du Perron wil hij ook nog eens contact opnemen met zijn neef, de historicus Johan Huizinga. Een man met veel aanzien moest volgens Du Perron
| |
| |
zijn naam geven aan de beweging. De pogingen om in de rest van 1935 een antifascistische bewe-ging van de grond te krijgen, lopen echter op niets uit.
Begin 1936 verblijft Du Perron korte tijd in Nederland en spreekt hij met de marxistisch georiënteerde historicus Jan Romein. Samen stellen ze een lijst op van mensen die zij voor een eerste vergadering van een ‘voorlopig comité’ willen uitnodigen. Op die lijst staan zowel namen van wetenschappers (onder andere Van Eyck en De Vooys), als van literatoren (Ter Braak, Du Perron, Greshoff, Marsman en Vestdijk, maar ook Engelman, Van Duinkerken, Coster en Donker) (vgl. BW3:362). Ter Braak neemt de onderhandelingen van Du Perron over wanneer deze weer naar Parijs afreist. Op 27 juni 1936 wordt het ‘Comité van waakzaamheid der antinationaal-socialistische intellectuelen’ opgericht. Ter Braak en Romein maken deel uit van het bestuur en tot de leden behoren Du Perron, Greshoff, Engelman en Van Duinkerken. Het Comité geeft in de daarop volgende jaren brochures uit, verzorgt ‘Bulletins’ voor de leden, onderhoudt contacten met buitenlandse organisaties en geeft reacties op actuele, politieke gebeurtenissen. Van de hand van Ter Braak verschijnen twee brochures: Het nationaal-socialisme als rancuneleer in 1937 (VW3:571-594) en De nieuwe elite in 1939 (VW3: 631-664).
In het voorgaande heb ik een aantal positionele en situationele factoren besproken die een rol speelden bij de keuzes die Ter Braak in de jaren dertig maakt. Ik ben ingegaan op zijn betrokkenheid bij het Forum van na de reorganisatie en op andere samenwerkingsverbanden die hij aangaat. In het tweede deel van dit hoofdstuk richt ik me op de functie van Ter Braak als literair criticus. Eerst ga ik in op zijn plaats binnen de Nederlandse dag- en weekbladkritiek in het algemeen en binnen Het vaderland in het bijzonder. Daarna bespreek ik zijn overwegingen bij het solliciteren naar en het aanvaarden van de functie van letterkundig redacteur. Tot slot stel ik de relatie tussen Ter Braak en zijn superieuren aan de orde.
| |
3.3 Letterkundig redacteur bij Het vaderland
Ter Braak is van 1933 tot aan zijn dood in 1940 als redacteur literatuur en toneel aan Het vaderland verbonden. Zeven jaar lang produceert hij bijna dagelijks een recensie, aankondiging of bespreking en in het weekend een langere ‘zondagskroniek’. Zonder slag of stoot verloopt zijn aanstelling bij dit liberale, Haagse dagblad niet. In de literairkritische kolommen van Het vaderland was in het verleden niet erg positief over Ter Braak geschreven. Zijn voorganger, Henri Borel, stond niet open voor de verrichtingen van de
| |
| |
jongere generatie auteurs en liet zich in zijn kritieken herhaaldelijk negatief uit over de auteurs rond Forum.
Na de dood van Borel in augustus 1933, wijst G.H. 's-Gravesande, al sinds 1904 als letterkundig medewerker aan Het vaderland verbonden, de hoofdredacteur C.M. Schilt erop dat twee wegen openstaan om de vacante plaats op te vullen. Men kon iemand benoemen van wie te verwachten viel dat hij in de geest van Borel zou doorwerken, of iemand van de jongere generatie die radicaal met diens beleid zou breken. Hij raadt sterk aan de laatste richting te volgen en stelt Ter Braak kandidaat (vgl. 's-Gravesande 1949:37). De directie echter, spreekt een sterke voorkeur uit voor Henrik Scholte, voormalig vriend van Ter Braak en medeoprichter van De filmliga. Scholte schrijft niet alleen literaire kritieken in Den gulden winckel, maar ook toneelkritieken in de N.R.C. en in De groene Amsterdammer. Beide kandidaten wordt gevraagd om anoniem een artikel voor het publiek te schrijven. Ter Braak publiceert op 24 september 1933 een recensie over een verzamelbundel van de Duitse dichter Christian Morgenstern (VW5:7-11). Als ook daarna nog niet voor één van de kandidaten kan worden besloten, doet H. Nijgh, directeur van de N.R.C. en gedelegeerd commissaris van Het vaderland, het compromisvoorstel om P.H. Ritter jr., letterkundig redacteur van het Utrechtsch dagblad, te benoemen. Tenslotte wint toch de hoofdredactie van Het vaderland het pleit: Ter Braak wordt aangesteld met een proefperiode van een jaar. Als Du Perron hem vraagt waarom de keuze juist op hem is gevallen, moet hij het antwoord schuldig blijven: ‘Ja, waarom al die andere eminente letterkundigen het tegen mij moesten afleggen? Ik weet het waarachtig niet; alleen heb ik ter verklaring Schilt's onverklaarbare geporteerdheid voor mij speciaal.’ (BW2:218).
Ter Braak wordt op 31-jarige leeftijd één van de jongste redacteuren binnen de Nederlandse dagbladkritiek. De leidende posities worden in de jaren dertig over het algemeen ingenomen door de oudere generatie. Letterkundig redacteuren bij de vier grote landelijke dagbladen, Algemeen handelsblad, Het volk, De telegraaf (in de jaren dertig met een oplage van 400.000 exemplaren de grootste krant die Nederland ooit had) en de N.R.C. zijn respectievelijk Maurits Uyldert (*1881), A.M. de Jong (*1888), Werumeus Buning (*1891) en Van Vriesland (*1892). Van deze critici komt Van Vriesland nog het meest in aanmerking voor het predikaat ‘medestander’, maar, zoals al besproken, kenmerkt de relatie tussen hem en Ter Braak zich door ambivalenties. Van Vriesland schrijft in 1931 in negatieve zin over Hampton court. In zijn twee jaar later verschenen bespreking van Dr. Dumay verliest... houdt hij aan dit negatieve oordeel vast (vgl. BW2: 501). Hij is dan inmiddels weliswaar redacteur van
| |
| |
Forum, maar wordt in die functie door Ter Braak aangesproken op de kwaliteit van zijn stukken voor de N.R.C..
Van de landelijke dagbladen heeft de N.R.C. de reputatie veel aan literatuur te doen. Frits Hopman (1877-1932) en Johan de Meester (1860-1931) staan in de jaren twintig aan het hoofd van de letterkundige rubriek. Na het overlijden van De Meester wordt aan Van Vriesland, die al enige tijd aan deze rubriek meewerkt, als zijn opvolger de voorkeur gegeven boven Greshoff en Werumeus Buning die ook naar de openstaande vacature solliciteren (vgl. Van Vriesland 1969:79). Aan de letterkundige rubriek van de N.R.C. zijn in de jaren dertig tal van literatoren verbonden. Marsman, Donker, Houwink en Campert behoren tot de regelmatige medewerkers en in november 1934 wordt Vestdijk aangesteld als medewerker voor poëzie en aanverwante zaken.
Vanwege de medewerking van letterkundigen zijn andere belangwekkende kranten de Nieuwe Arnhemsche courant, waaraan Slauerhoff als literair medewerker is verbonden, het Utrechtsch dagblad met P.H. Ritter jr. als letterkundig redacteur, het Rotterdamsch nieuwsblad waar Ben Stroman en W.A. Wagener werken, het Twentse dagblad Tubantia met Van Leeuwen als vaste recensent en tot slot het katholieke dagblad De tijd waarvan Van Duinkerken vanaf 1929 literair redacteur is. Ook een aantal week- en maandbladen verzorgen een letterkundige rubriek. Zo is Herman Robbers redacteur van Elseviers' geïllustreerde maandschrift. Kramers, lange tijd de samensteller van Den gulden winckel, wordt in 1935 vervangen door Hoekstra. In het weekblad De groene Amsterdammer verschijnen in de jaren dertig met regelmaat bijdragen van Greshoff, Scholte, Binnendijk, Marsman en Vestdijk.
Het vaderland is zoals gezegd afkomstig uit Den Haag en behoort in de jaren dertig tot de vele regionale dagbladen die Nederland rijk is. Alleen al in Den Haag is er concurrentie van vier andere media, te weten: de Haagsche courant, Vooruit, dat een kopblad is van het sociaal-democratische Het volk, De avondpost, onder redactie van D. Hans en tot slot Het binnenhof, dat een katholiek blad is. Het vaderland, opgericht in 1869, draagt als ondertitel ‘Staat- en Letterkundig nieuwsblad’. Uit deze titel blijkt de principiële belangstelling voor kunst en letteren (vgl. Dubois 1985). Het vaderland was dan ook één van de eerste Nederlandse dagbladen met een vaste letterkundige rubriek. Voorgangers van Ter Braak waren W.G. van Nouhuys (van 1895 tot 1910), J.L. Walch (van 1910 tot 1916) en Borel (van 1916 tot 1933).
De zojuist genoemde ondertitel verraadt ook aspiraties in de richting van een landelijk dagblad. Enerzijds werkt de ligging van Den Haag een verspreiding buiten de stad en de omgeving tegen: Rotterdam en Amsterdam zijn vanouds de belangrijkste dagbladcentra.
| |
| |
Anderzijds is Het vaderland afkomstig uit de stad waar het parlement is gevestigd en bovendien nauw gelieerd aan de N.R.C. (de eigenaar van deze krant, Nijgh, verwerft in 1924 een meerderheidsbelang in Het vaderland). Dit zal de krant -en dus ook de letterkundige rubriek- meer prestige hebben gegeven dan veel andere regionale kranten.
| |
3.3.1 De functie van boekbespreker
Aan het besluit van Ter Braak om na de dood van Henri Borel naar de openstaande vacature bij Het vaderland te solliciteren, liggen verschillende motieven ten grondslag. Er is in de eerste plaats een zeer praktisch doel: het redacteurschap brengt vaste verdiensten met zich mee waardoor Ter Braak zijn baan als docent kan opzeggen. In de briefwisseling met Du Perron is te lezen met welk een groeiende tegenzin hij het leraarschap vervult. Ter Braak bezint zich dan ook al langer op ander werk. In 1933 is er bijvoorbeeld ook sprake van een functie als directeur van het museum van Onderwijs in Den Haag (vgl. BW2:149). Een fulltime schrijverschap is zo goed als uitgesloten: slechts een handjevol auteurs is in staat van de opbrengst van eigen publikaties te leven. Marsman combineert zijn carrière als auteur enige tijd met een advocatenpraktijk, Vestdijk begint zijn literaire loopbaan naast een praktijk als arts, Greshoff leeft net als Ter Braak van de literaire journalistiek en talloos zijn de verzoeken van Du Perron aan Ter Braak en andere vrienden om baantjes die hem een vast inkomen kunnen garanderen.
De baan bij Het vaderland brengt voor Ter Braak een aantal nieuwe regels en verplichtingen met zich mee. De enorme en constante produktiviteit die van hem wordt verlangd, de deadlines, het moeten lezen en bespreken van oninteressante boeken en het bezoeken van saaie toneelvoorstellingen om er vervolgens in de krant verslag van uit te brengen; dit alles behoort tot de nadelen van de functie. Ter Braak slaat het vak van literair journalist bovendien niet erg hoog aan (hij omschrijft zijn baan als een ‘leerzame “studie in oppervlakte”’ (BW2:280)). De nadelen wegen echter niet tegen de voordelen op, oftewel: Ter Braak kiest voor het compromis.
Behalve overwegingen van financiële aard, liggen natuurlijk ook andere redenen ten grondslag aan het besluit van Ter Braak om bij een dagblad te gaan werken. Een van die redenen is de mogelijkheid om zijn literaire standpunten onder de aandacht te brengen van een relatief breed publiek. Op 6 november 1933, kort na zijn aanstelling, schrijft hij aan Du Perron en diens echtgenote: ‘Ik, Menno ter Braak, totnogtoe docent, verklaar hierbij een nieuw dubbelleven te hebben aanvaard, ten einde te trachten het even macchiavellistisch ten
| |
| |
behoeve van “calenderlijke” doeleinden te misbruiken als het vorige.’ (BW2:213). En in een brief aan Arthur Lehning schrijft Ter Braak over zijn nieuwe functie:
‘Mijn persbaantje is after all niet kwaad. Ik kan via vermommingen veel spuien, wat anders de bourgeoisie nooit zou bereiken en wat nu toch op een of andere manier zijn werk doet. In deze “tactiek” zit soms iets aantrekkelijks: het idee dat een goed burgerlijk verdienconcern je gelegenheid geeft gif rond te strooien dat het zelf huis aan huis laat bezorgen bij duizenden.’
Hoe Ter Braak zijn ‘calenderlijke’ doeleinden tracht te bereiken en de manier waarop hij zijn ‘gif rondstrooit’ komt in de hoofdstukken vier en vijf aan de orde. Hier wil ik nog ingaan op de invloed van het redactiebeleid van Het vaderland op het functioneren van Ter Braak. Hoe is zijn verhouding tot zijn superieuren en hoe wordt er door het lezerspubliek op zijn stukken gereageerd? Welke botsingen ontstaan er tussen de ambities van Ter Braak en de belangen van zijn werkgever?
Als letterkundig redacteur van Het vaderland staat Ter Braak onder verantwoordelijkheid van de hoofdredacteur, Schilt. In theorie is het diens taak de stukken van Ter Braak te beoordelen en zonodig te corrigeren, maar in de praktijk laat hij hem veel vrijheid bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Schilt en Ter Braak hebben echter ook te maken met De Lang, directeur van Het vaderland, en met Swart, hoofdredacteur van de N.R.C. en tevens gedelegeerde voor redactionele zaken van Het vaderland. De uiteindelijke werkgever van Ter Braak is Nijgh, directeur van de N.R.C.-.
De taak van Ter Braak is die van elke andere criticus: het bespreken van nieuw uitgekomen werk, voornamelijk uit het eigen taalgebied. In wat en waarover hij schrijft dient hij rekening te houden met de regels en normen van de directie en die heeft vooral de wensen van het lezerspubliek voor ogen. Ter Braak raakt al snel in conflict met zijn werkgever, in casu De Lang. Na enkele weken dienstverband krijgt hij, na een minder vleiende kritiek op het Haagse Hofstadtoneel, het verzoek zich te matigen. Hij wil echter geen enkele concessie doen en eist zwart op wit volledige vrijheid in zijn toneelkritieken. Die eis wordt tot zijn eigen verbazing ingewilligd (vgl. BW2:252).
Naar aanleiding van een in september 1934 geschreven zondagskroniek waarin Ter Braak de reputatie van de componist Wagner ter discussie stelt (VW5:282-288), ontvangt hij een aantal brieven van verontwaardigde lezers. Aan Du Perron laat hij weten:
| |
| |
‘Een heer schreef mij, dat ik mijn wekelijksche braakmiddelen nu eens met water moest aanlengen. Een ander individu noemt mijn manier van critiek schrijven “dom geschetter en vooral aanmatigend”. Een ander heeft het over mijn “gifpijlen”, waar hij nu schoon genoeg van heeft.’ (BW3:28).
De kritieken van Ter Braak blijven onderwerp van discussie, want drie jaar later schrijft hij aan Du Perron dat De Lang druk op hem uitoefent ‘om meer boeken van Alie Smeding en.... Melis Stoke te bespreken, in plaats van “al die geleerde en speciale boeken”’ (BW4:142). In 1938 zijn misprijzende geluiden ook buiten Het vaderland te beluisteren. Verschillende literatoren geven uiting aan hun onvrede over de manier waarop dagbladcritici, en met name Ter Braak, hun werkzaamheden vervullen. Herman de Man schrijft dat de Nederlandse literatuur wordt dood geanalyseerd door Ter Braak, Marsman en Houwink. Maurits Dekker valt hem bij en beweert dat ‘onafhankelijke, maar gesalarieerde Ter Braaks de vogelvrij verklaarde romanciers moedig te lijf gaan’. Ook wordt Ter Braak er van verdacht door ‘een manoeuvre van de “Forumkliek”’ Vestdijk aan zijn baan bij de N.R.C. te hebben geholpen (vgl. BW4:246).
In zijn felle afwijzing van het opkomend nationaal-socialisme neemt Ter Braak ook stelling tegen een drietal collega's van de redactie buitenland die pro-Duitse stukken schrijven. Het laatste conflict dat hij in 1939 met zijn superieuren heeft en dat uitloopt op zijn ontslagaanvrage, hangt hier mee samen (vgl. BW4:379). Een door Ter Braak geschreven protestbrief tegen deze stukken, heeft het ontslag van de drie redacteuren tot gevolg. De Lang, die als directeur van Het vaderland verantwoordelijk is, krijgt een berisping en wordt twee weken met vakantie gestuurd. Teruggekomen stuurt hij een artikel van Ter Braak gericht tegen D. Hans van De avondpost naar Nijgh te Rotterdam. Met Hans voert Ter Braak op dat moment een polemiek over ‘intellectualisme in de literatuur’. Het conflict dat Ter Braak naar aanleiding van deze polemiek met zijn superieuren krijgt, draait niet alleen om zijn vermeende intellectualistische houding of om de mate waarin hij ‘objectief’ is. Er wordt ook een machtsstrijd gevoerd tussen werkgever en werknemer.
Op 4 mei laat Swart, waarschijnlijk geïnstrueerd door Nijgh, aan Schilt weten bezwaar te hebben tegen het plaatsen van het tegen Hans gerichte artikel van Ter Braak:
‘Het Vaderland heeft van dezen persoonlijke strijd genoeg gehad en in wezen heeft bovendien Hans m.i. gelijk. Het lijkt mij verder geboden, dat Ter Braak terugkeert tot het
| |
| |
terrein der zuivere letteren en zich vooral niet bemoeit met alles wat politiek of religie betreft.’ (BW4:542).
Ter Braak ontvangt een waarschuwende brief van Nijgh en Swart samen. Zij verwijten hem geen gehoor te geven aan de instructies van Schilt en De Lang en zeggen verder geen ‘gekif en politiek’ in zijn artikelen meer te dulden. De brief vervolgt:
‘Van de gelegenheid maken wij gebruik om de wenschelijkheid uit te spreken, dat U in Uw werk wat meer objectief wordt, d.w.z. niet voortgaat op de wijze als U dat gewoon bent te doen, Uw vriendjes voor te trekken en de verschenen boeken van andere opvattingen dan de Uwe voor een groot deel links te laten liggen. Die wederkeerige ophemelarij van een kleine groep begint het publiek te vervelen.’ (BW4:542).
Wanneer Ter Braak niet aan de gestelde eisen wenst te voldoen, zal hij naar een andere baan moeten uitzien, aldus Nijgh en Swart. Hierop neemt Ter Braak zelf ontslag, wat door ingrijpen van twee leden van de raad van commissarissen echter weer ongedaan wordt gemaakt. Ter Braak krijgt volledige genoegdoening en behoudt de vrijheid om te schrijven waarover hij wil. Ter vergelijking: Vestdijk wordt na anderhalf jaar redacteurschap ontslagen. Officieel omdat zijn stukken te moeilijk zijn, volgens Vestdijk zelf door bepaalde als ontoelaatbaar beschouwde passages uit zijn roman De nadagen van Pilatus (vgl. Visser 1987:252).
| |
3.4 Besluit
In dit hoofdstuk zijn verschillende samenwerkingsverbanden die Ter Braak in de jaren dertig aanging, aan de orde gekomen. Ik ben achtereenvolgens ingegaan op zijn functioneren als redacteur van het gereorganiseerde Forum, als medewerker van Groot Nederland, als bestrijder van het opkomend nationaal-socialisme en als letterkundig redacteur van Het vaderland. Hieruit is gebleken dat literaire bondgenootschappen veelal van tijdelijke aard zijn. Ze berusten vaak niet op een blijvend en diepgaand gevoel van verwantschap, maar komen tot stand op pragmatische en zakelijke gronden.
Één van de resultaten van de deelname van Ter Braak aan verschillende netwerken is dat zijn bekendheid binnen de literatuur is toegenomen. Heeft het feit dat hij op veel en op uiteenlopende plaatsen van zich liet horen, ook zijn prestige vergroot? Aan de hand van de
| |
| |
ontvangst van Forum door het lezerspubliek kan worden geïllustreerd dat op deze vraag een voorzichtig antwoord past.
Over Forum kan enerzijds worden opgemerkt dat het zich nooit heeft kunnen verheugen in een grote lezerskring. Exacte cijfers over het aantal abonnees ontbreken, onder andere door het verloren gaan van het uitgeversarchief in de meidagen van 1940. Het aantal abonnees zal geschommeld hebben tussen de 200 en 400 en is na de reorganisatie in 1934 het grootst geweest (vgl. Fleuren-Van Hal 1986:75). Ook is in het voorgaande duidelijk geworden dat van een hechte ‘Forum-groep’ geen sprake was. Daarvoor liepen de belangen van de betrokkenen te ver uiteen.
Anderzijds werd het tijdschrift door de buitenwacht wel als een leidend jongerentijdschrift waargenomen, getuige de volgende reactie van K. Heeroma in Opwaartsche wegen na het eerste verschijningsjaar van Forum:
‘Aan de verschijning van Forum, wel niet de belangrijkste gebeurtenis van het literaire jaar 1932, moeten we een enigszins uitvoerige beschouwing wijden. Niet dat het nu op zichzelf zo'n bijzonder aangename bezigheid is om de prestaties van de Forum-heren door te werken, maar Forum is een merkwaardig ontwikkelingsstadium van de vitalistische richting, d.i. van de officiële letterkunde, en oefent ook de daaraan inherente invloed op het letterkundige leven der klerikalen uit. M.a.w. Forum is op het ogenblik een leidend tijdschrift, hoezeer men zich daarover ook mag generen...’.
De ontvangst van het werk van Ter Braak door het lezerspubliek vormt een tweede aspect dat iets duidelijk maakt over zijn positie binnen het literaire veld. Uit de brieven van Ter Braak aan Du Perron kan worden opgemaakt dat zijn werk slecht verkocht. De jaarlijkse afrekening met Nijgh en Van Ditmar leverde hem in 1935 voor zes boeken 27 gulden op en daalde in 1936 naar de som van 6 gulden en 15 cent (vgl. BW4:21). Het Carnaval der burgers was met elf verkochte exemplaren het enige boek dat volgens Ter Braak nog een beetje liep (vgl. BW4:142).
Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat er, ondanks de slechte verkoop, van de kant van uitgevers wel belangstelling was voor het werk van Ter Braak. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de reactie van Du Perron op de brief van Ter Braak waarin deze zijn teleurstelling uitspreekt over de geringe impact van zijn werk (BW4:-142). Du Perron schrijft: ‘...die slechte verkoop is onaangenaam, maar zolang je uitgegeven wordt (en niet onhebbelijk afgewezen, zooals mij
| |
| |
door Zijlstra, door Querido, nu weer door Boucher gebeurd is) zou ik mij van de rest maar niets aantrekken’. (BW4:149).
In de komende twee hoofdstukken ga ik nader in op de werkzaamheden van Ter Braak als literair criticus. Dat de keuzes die hij met betrekking tot het literaire aanbod maakte, in hoge mate tot stand kwamen met literairpolitieke oogmerken, zal in deze hoofdstukken worden geïllustreerd aan de hand van twee casussen: Louis Couperus en Willem Elsschot. Voor beide auteurs maakte Ter Braak zich als criticus sterk. Hij deed z'n best hen onder de aandacht van het lezerspubliek te brengen.
Ter Braak maakt echter ook een strategisch gebruik van deze auteurs. Ze vervullen een functie in zijn streven literair aanzien te verwerven. Via Couperus en Elsschot bepaalt Ter Braak zijn plaats binnen het literaire veld. Hij profileert zich door stelling te nemen tegenover collega-critici, door actuele literaire verschijnselen te bekritiseren en door selectieve keuzes uit het literaire erfgoed te maken.
|
|