| |
| |
| |
Aantekeningen
| |
| |
Artikelen en polemieken
1. [La damnation de Faust]
Verschenen als ingezonden stuk in het weekblad De Amsterdammer van 6 Augustus 1882 (no 267 p. 2), onder den titel Anti-Melophilos, en ondertekend ‘Philolethes’.
Op 21 Juni 1882 had tijdens het feestconcert van het Studenten-Muziekgezelschap J. Pz. Sweelinck ter gelegenheid van het eerste lustrum der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam in het Paleis voor Volksvlijt de gedenkwaardige eerste uitvoering in Nederland van La damnation de Faust plaats gevonden, op initiatief van Daniël de Lange, die een voor deze gelegenheid samengesteld koor van 500 dames en heren met begeleiding van de Amsterdamsche Orchestvereeniging dirigeerde. Te midden van de hooggestemde beschouwingen, die vrijwel de gehele Nederlandse pers aan dit werk en de uitvoering er van wijdde, verscheen in De Amsterdammer van 2 Juli 1882 (no 262 p. 3) een ingezonden stuk onder den titel Nog iets over de ‘Damnation de Faust’, waarin een anonymus, zich verbergend achter den schuilnaam ‘Melophilos’, tegen deze in het conservatieve Nederland van die dagen wel heel ‘moderne’ muziek van leer trok. Tegen dezen uitval is Diepenbrock's vertoog gericht.
| |
2. Over Verhulst
Verschenen in De Nieuwe Gids van April 1891 (jrg. VI no 4 p. 141-152), gedateerd Maart '91. Herdrukt in Ommegangen. Verzamelde Opstellen van Alphons Diepenbrock (Van Munster's Uitgevers-Maatschappij, Amsterdam z.j. [1922], p. 1-17).
| |
3. Melodie en gedachte
Verschenen in De Nieuwe Gids van December 1891 (jrg. VII no 2 p. 291-297), Februari 1892 (jrg. VII no 3 p. 455-463) en Augustus 1892 (jrg. VIII no 6 p. 434-443). Aan het slot van dit laatste gedeelte staat ‘wordt vervolgd’. Datering ontbreekt. Herdrukt in Ommegangen, p. 18-49.
De hier afgedrukte tekst wijkt op sommige punten van den oorspronkelijken en in Ommegangen herdrukte af. Diepenbrock heeft nl. in zijn eigen exemplaar enige wijzigingen aangebracht, deels van grammaticalen aard (vgl. Ommegangen p. 44 regel 8-9 van boven), deels als juistere formulering: aan het eind van § VI (Ommegangen p. 37) werd het ontstaan van de opera gekenschetst als de zegepraal ‘van het nieuwe wereldsche over het oude abstracte leven en denken’; de hier gecursiveerde woorden zijn later vervangen resp. door realistische en mystieke. Voorts heeft hij twee zinsneden geschrapt, n.l. ‘en hun dooden schijn doordringt met gloeiend leven’ (Ommegangen p. 23 regel 2-3 van boven), en ‘En dit zoo bewust, dat hij het plan had, om bij eene nieuwe uitgaaf zijner Sonates het gevoelsmotief in woorden aan te geven’ (ibidem p. 23 regel 15-17 van boven).
| |
4. Remy de Gourmont: Le latin mystique
Verschenen in De Nieuwe Gids van December 1892 (jrg. VIII no 2 p. 263-274), gedateerd 13 Dec. '92. Herdrukt in Ommegangen, p. 72-87.
| |
5. Schemeringen
Verschenen in De Nieuwe Gids van Augustus 1893 (jrg. VIII no 6 p. 419-464), gedateerd 30 Juli - 4 Aug. '93. Het artikel is daar aangeduid als ‘slot van Melodie en Gedachte’. Herdrukt in Ommegangen, p. 50-71.
De hier afgedrukte tekst is gebaseerd op het bewaard gebleven handschrift in het Diepenbrock-archief te Amsterdam, en wijkt vooral wat betreft de leestekens aanmerkelijk af van de tot nu toe bekende versie.
In de vertaling van het fragment uit Also sprach Zarathustra op p. 56 is de tekst van Diepenbrock gehandhaafd, ofschoon de regels 15-16 volgens Nietzsche zouden moeten luiden: ‘‘In de grond staat alles stil’ - daartegen echter predikt de dooiwind.’
Met ‘een man van goede wijding’ (p. 62) is blijkens correspondentie Frederik van Eeden bedoeld.
| |
| |
| |
6. [Het Stabat Mater van Palestrina]
Verschenen als ingezonden stuk in het dagblad De Amsterdammer van 2, 3 en 4 April 1893 (no 3334 p. 3) onder den titel De uitvoering van het Klein Koor a Capella, en gedateerd 26 Maart '93.
De hier besproken uitvoering door het in 1890 opgerichte Klein Koor a Capella onder leiding van Anton Averkamp vond plaats op 26 Maart 1893 in de Ronde Luthersche Kerk te Amsterdam.
| |
7. [Het probleem van den stijl]
Verschenen in Propria Cures van 15 November 1894 (jrg. VI no 8 p. 108-109) onder den titel Concert Excelsior, ondertekend P.v.d.M. en gedateerd 9 Nov. '94.
Het hier besproken concert werd gegeven door de Zangvereeniging Excelsior onder leiding van Henri Viotta op 7 November 1894 in het Concertgebouw te Amsterdam, en was bedoeld als hulde aan de nagedachtenis der op Lombok gesneuvelden en ten bate van het Nationale Fonds.
| |
8. Muziek
Verschenen in De Kroniek van 1 Januari 1895 (jrg. I no 1 p. 3-4), 6 Januari 1895 (jrg. I no 2 p. 11-12) en 13 Januari 1895 (jrg. I no 3 p. 19-21). Elk der drie gedeelten is afzonderlijk gedateerd en wel resp. 20 Dec. '94, 2 Jan. '95 en 9 Jan. '95. Herdrukt in Ommegangen, p. 88-109.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier I p. 2-42.
Feitelijk draagt het stuk geen titel; het woord ‘Muziek’ duidt slechts de rubriek aan, waarin het is opgenomen.
| |
9. [De muziek van Bernard Zweers bij den Gysbrecht]
Verschenen in De Kroniek van 20 Januari 1895 (jrg. I no 4 p. 27) onder den titel De Gysbrecht-opvoering, en gedateerd 18 Jan. '95.
De vertoning van Vondel's Gysbrecht van Aemstel met de muziek van Zweers vond plaats op 18 Januari 1895 in den Stadsschouwburg te Amsterdam en werd gegeven door de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel.
| |
10. Muziek en Philologie
Verschenen in De Kroniek van 3 Februari 1895 (jrg. I no 6 p. 44-45), gedateerd 23 Jan. '95.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier I p. 43-50.
| |
11. [Over een opvoering van Siegfried]
Verschenen in De Kroniek van 10 Februari 1895 (jrg. I no 7 p. 51) onder den titel De opvoering van Siegfried, en gedateerd 6 Febr. '95.
De hier besproken voorstelling van de Wagnervereeniging vond plaats op 1 Februari 1895 in den Stadsschouwburg te Amsterdam. Het eerste concert van de Wagnervereeniging, waaraan Diepenbrock in het begin van deze recensie herinnert, werd gegeven op 26 Januari 1884 (niet 1883, zoals in den oorspronkelijken tekst gedrukt staat).
| |
12. Les Béatitudes van César Franck
Verschenen in De Kroniek van 24 Februari 1895 (jrg. I no 9 p. 67-68), gedateerd 20 Febr. '95.
De hier besproken eerste uitvoering van Les Béatitudes te Amsterdam is gegeven op 19 Februari 1895 in het Concertgebouw door de afd. Amsterdam van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst onder leiding van Julius Röntgen.
| |
13. Muziek en modernisme
Verschenen in De Kroniek van 10 Maart 1895 (jrg. I no 11 p. 81-82), gedateerd 28 Febr. '95.
| |
| |
De hier besproken voorstelling van l'Attaque du moulin is gegeven op 12 Februari 1895 in den Stadsschouwburg te Amsterdam door de Nederlandsche Opera onder leiding van den componist.
| |
14. De wijze bouwmeester
Verschenen in De Kroniek van 26 Mei 1895 (jrg. I no 22 p. 169-170), gedateerd 23 Mei '95. Herdrukt in Ommegangen, p. 110-115; de mededeling aldaar, dat bij de huldiging van dr Cuypers in het Rijksmuseum op 11 Mei 1895 het voor deze gelegenheid door Diepenbrock gecomponeerde a cappella-koor Caelestis Urbs Jerusalem zou zijn uitgevoerd, berust op een vergissing: dit werk is eerst twee jaar later gecomponeerd voor de viering van den 70en verjaardag van Cuypers en op 17 Mei 1897 in het Rijksmuseum te Amsterdam door het Klein Koor a Capella onder leiding van Anton Averkamp uitgevoerd.
Aan het hier afgedrukte artikel zijn twee veelszins afwijkende concepten voorafgegaan (vgl. aantekening 75).
| |
15. Dilettantisme
Verschenen in De Kroniek van 16 Juni 1895 (jrg. I no 25 p. 194-195), gedateerd 12 Juni '95. Herdrukt in Ommegangen, p. 116-123.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier I p. 66-78.
André Jolles antwoordde Diepenbrock in De Kroniek van 23 Juni 1895 (jrg. I no 26 p. 206) met een van zijn (anonieme) Brieven van Piet den Smeerpoets, getiteld: Het dilettantisme in den tuin der Weeën, dramatische vertooning, waarvoor A. Diepenbrock 12 Juni '95 het scherm heeft opgehaald.
| |
16. ‘Het bankroet der wetenschap’
Verschenen in De Kroniek van 13 October 1895 (jrg. I no 42 p. 329-330), gedateerd 9 Oct. '95. Herdrukt in Ommegangen, p. 124-132.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier I p. 79-86.
De hier besproken rede van prof. dr P.D. Chantepie de la Saussaye ter opening van zijn colleges aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam gedurende het cursusjaar 1895-'96 werd gehouden op 3 October 1895.
Tevoren was in De Kroniek van 6 October 1895 (jrg. I no 41 p. 324) een ironisch verslag over dit openingscollege verschenen, waarin ten aanzien van prof. Chantepie de la Saussaye een uitlating van Diepenbrock werd aangehaald, ‘dat zijne meningen voor eene bespreking nog niet rijp waren’ (Vgl. Schemeringen, voetnoot op pag. 61). Het geruchtmakende artikel van Ferdinand Brunetière is verschenen in de Revue des deux mondes van 1 Januari 1895 (jrg. 64 dl 127 p. 97-118) onder den titel: Après une visite au Vatican, en kort daarop in boekvorm herdrukt onder den titel La Science et la Religion. Réponse à quelques questions (Parijs 1895).
| |
17. Ommegangen
Verschenen in De Nieuwe Gids van December 1895 (nieuwe reeks jrg. I no II p. 683-693), gedateerd 28 Nov. 1895. Herdrukt in Ommegangen, p. 133-147, waarin de correcties zijn overgenomen, die Diepenbrock in zijn eigen exemplaar van De Nieuwe Gids heeft aangebracht, hoofdzakelijk ter verbetering van enige drukfouten.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier I p. 88-97.
| |
18. [Louis Coenen]
Verschenen in De Kroniek van 15 December 1895 (jrg. I no 51 p. 404), gedateerd 12 Dec. '95. Titel ontbreekt.
Het hier besproken concert vond plaats op 8 December 1895 in Huize Couturier te Amsterdam. Louis Coenen (1856-1904), met wien Diepenbrock bevriend was, had zich in 1895 als pianist en paedagoog te Amsterdam gevestigd, na bijna 20 jaar in Parijs te hebben gewoond. Hij was de oudste zoon van Frans Coenen en heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt als wegbereider in ons land voor de nieuwe Franse muziek.
| |
| |
Van deze recensie is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier II p. 29-37, aan het slot gedateerd 12 Dec. '95.
| |
19. Over Lodewijk van Deyssel
Verschenen in De Kroniek van 19 Januari 1896 (jrg. II no 56 p. 18), gedateerd 13 Jan. '96.
Het uitgangspunt van deze polemiek is een artikel van dr Ch. M. van Deventer in De Kroniek van 5 Januari 1896 (jrg. II no 54 p. 4-5), getiteld: Lodewijk van Deyssel beschuldigd door Ch. M. van Deventer, waar in den litterairen vorm van een Bataafse rechtszitting de staf wordt gebroken over van Deyssel's geschrift Tot een levensleer.
Tegen deze aanval kwam A. de Graaf in De Kroniek van 12 Januari 1896 (jrg. II no 55 p. 12) in verzet.
Het artikel van Diepenbrock, voortgekomen uit een gevoel van hechte vriendschap met De Graaf, ondanks diepgaand verschil van inzicht, werd door dezen beantwoord in De Kroniek van 26 Januari 1896 (jrg. II no 57 p. 29).
In De Kroniek van 2 Februari 1896 (jrg. II no 58 p. 35) publiceerde Lodewijk van Deyssel Een woord van verklaring. Dezelfde aflevering (p. 36-37) bevatte een repliek van Ch. M. van Deventer, wederom in archaïserenden trant tot de ‘mannen Bataven’ gericht en getiteld: Tegen Alphons Diepenbrock. Diepenbrock verweerde zich tegen deze bestrijding met een artikel over De waarheidsliefde der Ouden (no 20).
| |
20. De waarheidsliefde der Ouden
Verschenen in De Kroniek van 9 Februari 1896 (jrg. II no 59 p. 45-46), gedateerd 5 Febr. '96.
In dezelfde aflevering (p. 46) verscheen ten slotte Nog een woord aan Diepenbrock van A. de Graaf.
Van dit artikel is een fragmentarisch concept bewaard gebleven in dictaatcahier II.
| |
21. [Over een opvoering van Die Meistersinger]
Verschenen in De Kroniek van 26 Januari 1896 (jrg. II no 57 p. 27-28) onder den titel Die Meistersinger, en gedateerd 24 Jan. '96.
De hier besproken vertoning van Die Meistersinger von Nürnberg vond plaats op 17 Januari 1896 in den Stadsschouwburg te Amsterdam.
| |
22. [Hamlet als opera]
Verschenen in De Kroniek van 23 Februari 1896 (jrg. II no 61 p. 60) onder den titel Ambroise Thomas, en gedateerd 21 Febr. '96.
De aanleiding er toe vormde het overlijden van Thomas op 12 Febr. 1896.
| |
23 [Naar aanleiding van een portret]
Verschenen in De Kroniek van 8 Maart 1896 (jrg. II no 63 p. 75) onder den titel Bekende Tijdgenooten XXXIX, en gedateerd 6 Maart '96.
De hier besproken portrettekening van prof. S.A. Naber door Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915) was afgedrukt in het weekblad De Amsterdammer van 1 Maart 1896 (no 975).
| |
24. [Naar aanleiding van een concert]
Verschenen in De Kroniek van 22 Maart 1896 (jrg. II no 65 p. 93) onder den titel 117e concert der Maatsch. Caecilia, en gedateerd 20 Maart '96.
Het hier besproken concert werd gegeven op 19 Maart 1896 in den Stadsschouwburg te Amsterdam onder leiding van Henri Viotta.
Van deze recensie is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier II p. 45-53, aan et slot gedateerd 20 Maart [1896].
| |
| |
| |
25. [Het Pianoconcert van Charles Smulders]
Verschenen in De Kroniek van 10 Mei 1896 (jrg. II no 72 p. 146) onder den rubriekstitel Muziek, en gedateerd 6 Mei '96.
Het optreden van Smulders vond plaats op 30 April 1896 in het Concertgebouw te Amsterdam; behalve zijn Pianoconcert in a speelde hij solo-stukken van Sylvain Dupuis (Ballade) en Richard Wagner (slotscène van Tristan und Isolde, bewerkt door Franz Liszt). Het Concertgebouw-Orkest stond onder leiding van Willem Mengelberg.
Van deze recensie is een fragmentarisch concept bewaard gebleven in dictaatcahier II p. 55.
| |
26. [Over een opvoering van Tristan und Isolde]
Verschenen in De Kroniek van 24 Mei 1896 (jrg. II no 74 p. 164) onder den titel Tristan und Isolde, en gedateerd 21 Mei '96.
De hier besproken vertoningen van Tristan und Isolde vonden plaats op 8 en 10 Mei 1896 in den Stadsschouwburg te Amsterdam.
| |
27. [De kroning van den Czaar]
Verschenen in De Kroniek van 7 Juni 1896 (jrg. II no 76 p. 182) onder den titel Aan P.L. Tak, en gedateerd 1 Juni '96. De aanleiding tot dit ingezonden stuk vormde onderstaand hoofdartikel van P.L. Tak, den redacteur van De Kroniek, in de aflevering van 31 Mei 1896 (jrg. II no 75 p. 173), dat op zijn beurt een reactie was op de Brieven en Schetsen van de Reis, die Marius Bauer in de aflevering van 17 Mei was begonnen te publiceeren.
| |
Kroning
Het zal den lezers van de kroniek zijn opgevallen hoe het kunstenaarsoog van den heer Bauer, die thans al de heerlijkheden van Moskou aanschouwt, wordt getroffen door de pracht en schittering der kleuren van al den kostbaren toestel die de uiterlijke glans is van het Czarendom. Gelijk de kunstenaar geniet van de kleurenpracht dezer maskerade van twee werelddeelen, zoo worden ook de zinnen des volks, zoo ontvankelijk voor het opnemen van schoonheidsindrukken, er door gestreeld, en, beneveld van kleur en gedruisch, viert het blijde meê de kroning van den Meester. En suggestief werkt deze kunstige, door eeuwen waarneming van de zwakheden des volks fijn georganiseerde toestel ook in de verte, want toen in Petersburg de kanonnen den afloop der kroning verkondigden, omhelsden elkaar de burgers op de straat van louter vreugde dat Vadertje nu treedt in de volheid zijner rechten.
Het is niet alleen het Russische volk, dat een kind is, behagen scheppende in voor den gewonen man onbereikbare schittering, en licht te brengen onder de bekoring van wat er voor hem sprookjesachtig is in den afgezonderden kring des Heerschers. Weet men elkaar te vertellen van wat daar gebeurd is, dan worden de eenvoudigste voorvallen groote dingen, die men gaarne weet, want zij zijn geschied achter den nevel die den vorst scheidt van het volk, en wat geheimzinnig is te weten, daarin is reden om zich te beroemen, en genot. Bij de bewusten is byzantinisme, wat bij het volk kinderlijkheid is. De bewusten schrijven, zooals onlangs een Hollandsche courant over een span paarden voor een rijtuig waarin de beide koninginnen reden, ‘dat zij fier de koppen opstaken, als wisten zij...’ enz. Maar het volk, dat juicht bij het zien van koninklijke en keizerlijke pracht, doet dit als kinderen bij het zien van mooie en begeerlijke dingen, of bij het vertellen van een pakkend sprookje.
Men begint zich hier en daar te emancipeeren, maar de meerderheid der volken is de kinderschoenen nog niet ontwassen.
Er zijn misschien niet vele vorsten geweest, die zich geheel rekenschap hebben gegeven van de macht welke deze kinderlijke bewondering hun geeft, althans zeker niet velen die er een goed gebruik van hebben gemaakt. Misschien waren er, die te veel aan Tweede Kamers waren gebonden; de heerschende burgerij is niet geneigd aan de persoonlijke eigenschappen van hare welbeminde constitutioneele vorsten veel vrijheid van beweging te laten, en de koningsmantel die zij hun omhangt, is in den politieken zin niet zoo ongelijk aan een dwangbuis.
| |
| |
Het begin van de vijfde reisbrief uit Rusland, geschreven door Marius Bauer en verlucht met tekeningen van zijn hand.
| |
| |
Maar de oostersche vorsten, in de volheid der macht, en vooral zooals deze jonge Czar, een oostersch vorst van deels westerschen bloede en van bijna geheel westersche beschaving - wat moet hij een last voelen van verplichtingen tegenover de rechten die een volk, gedwee door geloof en traditie, hem toekent.
Wat een stemming moet er gewekt worden bij den achtentwintigjarigen man door deze Meidagen. Wat een moment, door het ritueel van hem geëischt, als hij, vóór zich de kroon op het hoofd te zetten, openlijk belijdenis doet van zijn geloof, openlijk getuigenis aflegt van zijn liefde tot God en den Naaste. En als dan voor hem gebeden is door allen daarbinnen en daarbuiten, dan neemt hij het Heilig Avondmaal, en daarna komt de Opperpriester hem zalven op het voorhoofd, de oogleden, de neusgaten, de lippen, de ooren, de borst en de handen, met wijdende zalf.
Welk een moment, en vooral voor dezen man die, naar men zeide, zich van ingrijpende regeeringsdaden tot nogtoe onthield, omdat hij vóór deze wijding en kroning zich niet ten volle Czar rekende, voor wien dus deze Dinsdag de dag was van de aanvaarding der rechten en verplichtingen; de dag waarop hij de taak aangreep, zooveel jaren lang door zijn bekrompen en angstigen en daardoor wreeden vader onvoldoende vervuld.
Wel moet hij onder den van enkel goud zoo zwaren vorstenmantel den druk hebben gevoeld van geheel eene verwaarloosde, aan allerlei afpersing blootstaande bevolking, die uit verre streken, altijd nog biddend en hopend en drinkend en gemarteld, de handen uitstrekt naar Vadertje om hulp. En wel moet bij het uitspreken van zijne belijdenis van Christelijk geloof de herinnering zijn verlevendigd aan die talloozen, die verdreven, gepijnigd en vermoord zijn, omdat zij opkwamen voor de verdrukten, waartoe Christus, dien de Czar belijdt, hun het voorbeeld gaf. En toen de Metropolitaan, na de belijdenis, voor den Czar de genade van den Heiligen Geest afbad, moet de jonge man zich wel hebben gevraagd of het een geest van heiligheid was die rondwaarde door de paleizen zijner voorouders, en of zij, de dragers van een goddelijke missie, ook zóó gekroond en gezalfd na professie van geloof, hebben verhoord degenen die baden om genade. Om van recht niet te spreken.
Helaas, achter de schitteringen van dit Moskousche prachtvertoon ligt al de ellende van een verwaarloosd volk, dat men nu nog met slagen regeert. Men zou den Czar tot geschenk willen geven het boekje van Kennan over Siberië en Onderaardsch Rusland van Stepniak. Dat zou gezonde lectuur zijn bij het aanvaarden van de regeering over een rijk, waar ‘hervormers’ nu vragen om althans over grijsaards boven 60 jaar, over jongelieden beneden 25 en over hen die lezen en schrijven kunnen, de geeselstraf niet meer uit te spreken. Ook vraagt men deze straf af te schaffen voor ouders, omdat het zoo demoraliseerend op de kinderen werkt, als hun vader op het dorpsplein half naakt wordt geranseld.
Als de Czar dat alles en nog zoo veel meer voor oogen heeft gehad, als hij b.v. ook heeft gedacht aan de regeering door Russische gouverneurs over Polen gevoerd in deze laatste jaren, zal het hem aan stof tot bidden niet hebben ontbroken.
Ook deze alleenheerscher regeert niet alleen. Traditie en omstandigheden beperken zijn macht. Zelfs de ijverigste hervormer zal eerst langzaam resultaten verwerven, ook en vooral in dit bijzondere Rijk. Maar mocht, en men wil het zoo gaarne zich voorstellen, in dezen man de wil zijn om wat te doen voor zijn volk, dan vindt hij werk genoeg, en zal op zijn ouden dag een andere schittering hem omgeven dan het goud en de diamanten, die nu de getuigenis afleggen hoe het volk voor zijne voorouders heeft gezweet en geploeterd. T.
De Kroniek van 14 Juni 1896 (jrg. II no 77) was voor een belangrijk gedeelte aan de controverse Diepenbrock-Tak gewijd. Nadat de redacteur Diepenbrock's ingezonden stuk opnieuw had geplaatst, reageerde hij zelf op p. 189-190 met een Antwoord aan dr A. Diepenbrock, waarna Cornélie Huygens (p. 190-191) en Frederik van Eeden (p. 191-192) zich heftig tegen Diepenbrock keerden.
Deze verweerde zich tegen dit alles in zijn Antwoord aan P.L. Tak (no 28).
| |
28. Antwoord aan P.L. Tak
Verschenen in De Kroniek van 21 Juni 1896 (jrg. II no 78 p. 198-199), gedateerd 17 Juni '96.
| |
| |
Van dit antwoord is een fragmentarisch concept bewaard gebleven in dictaatcahier II p. 56-58, aan het begin gedateerd 13 Juni 1896.
In dezelfde aflevering van De Kroniek (p. 199-200) verscheen een ingezonden stuk, getiteld: Aan dr A. Diepenbrock, van dr J.D. Bierens de Haan, die de beide standpunten met elkaar trachtte te verzoenen.
G. van Tienhoven Jr, een intiem vriend van Diepenbrock, leverde op p. 200 eveneens een bijdrage tot deze polemiek onder den titel Epigonen, waarin Diepenbrock tegen van Eeden in bescherming werd genomen. Voorts richtte zich op p. 200 de Vries Lam ook tegen van Eeden, evenals Jan Veth, die zich evenwel met de eigenlijke kwestie niet wilde inlaten (Van Eeden over Periodieken). En ten slotte kreeg van Eeden in deze aflevering nog een aanval van Jan Kalff te doorstaan onder den titel Profeten en Beeldenstormers (p. 201).
Ook in De Kroniek van 28 Juni (jrg. II no 79) kwam de door Diepenbrock opgeworpen strijdvraag weer aan de orde. Op p. 206 betuigde Lodewijk van Deyssel zijn Instemming met het standpunt van Diepenbrock.
Frank van der Goes, die in de vorige aflevering begonnen was een dagblad-artikel van litterair-historischen aard aan de kaak te stellen, liet deze bezigheid rusten om zich eveneens in het debat te mengen (p. 207).
Intussen had prof. C.B. Spruyt in het Algemeen Handelsblad van 18 Juni 1896 zijn eigen zienswijze op het conflict gegeven door onder den titel Tamme socialisten zowel met het standpunt van Diepenbrock als met dat van Tak den draak te steken, al wees hij ten slotte het socialisme onvoorwaardelijk af. Een denigrerende opmerking in zijn betoog - de veronderstelling, dat de stemming van Tak jegens Diepenbrock enigszins verzacht zou zijn door de overweging, ‘dat Diepenbrock's heftige taal een niet onaardige reclame kan zijn voor het jeugdige weekblad van den heer P.L. Tak. Al is men ‘socialist’, men kan moeilijk een goed redacteur zijn zonder ‘kapitalistische’ berekeningen over de vraag, wat lezers trekken kan’, - kon Tak als redacteur niet over zijn kant laten gaan (p. 208).
De Kroniek van 5 Juli 1896 (jrg. II no 80) verscheen met niet minder dan vijf artikelen, die verschillende zijden van het probleem belichtten. In de eerste plaats op p. 213-214 een ingezonden stuk van J. de Gruyter, gericht tot dr Bierens de Haan. Vervolgens een tot Diepenbrock gerichte vraag van A. van Collem (p. 214) onder den titel Pracht en recht. Hierbij sloot aan (p. 214-215) een uitvoerige zelfverdediging van Frederik van Eeden, getiteld Aan de medewerkers van ‘De Kroniek’. Jan Veth ging in op het artikel van Lodewijk van Deyssel en zag op p. 215 een bijdrage opgenomen over Kunst en socialisme. De theoretisch-socialistische beschouwingen, die van der Goes aan zijn kroniek in dit nummer ten grondslag legde (p. 215-216), stonden tenslotte nog slechts in ver verwijderd verband met de eigenlijke kwestie. Deze uiteenzettingen werden voortgezet in de aflevering van 12 Juli 1896 (jrg. II no 81 p. 222-223) en 19 Juli 1896 (jrg. II no 82 p. 230-231). De enige van alle betrokkenen, die zich geheel en al buiten de controverse heeft gehouden, was de kunstenaar, die de eerste aanleiding er toe heeft gegeven: Marius Bauer, die zijn Brieven en schetsen van de Reis met no XI in de aflevering van 2 Augustus besloot.
| |
29. De nieuwe wandschildering van Derkinderen
Verschenen in De Kroniek van 6 September 1896 (jrg. II no 89 p. 285-286), gedateerd 1 Sept. '96. Herdrukt in Ommegangen, p. 148-155.
De tweede wandschildering voor het Raadhuis te 's-Hertogenbosch was sedert 1 Augustus 1896 in ‘Arti’ te Amsterdam tentoongesteld en werd op 26 November 1896 op de plaats van bestemming ingewijd.
De Nieuwe Gids van October 1896 (nieuwe reeks jrg. II no 2 p. 108-111) bevatte nog een artikel van Delang (pseudoniem van Jan Hofker), getiteld Vrijheid, en gericht tegen de beschouwingen van Diepenbrock in De Kroniek van 6 September.
| |
30. [Over een opvoering van Lohengrin]
Verschenen in De Kroniek van 20 September 1896 (jrg. II no 91 p. 305) onder den titel Postscriptum aan Frans Coenen Jr, en gedateerd 17 Sept. '96. Het er aan voorafgaande artikel van Frans Coenen Jr is getiteld: Naar aanleiding van opera en Lohengrin, en ge- | |
| |
schreven na de eerste voorstelling van Lohengrin door de Nederlandsche Opera onder leiding van C. van der Linden in den Stadsschouwburg te Amsterdam op 1 September 1896. Naar aanleiding van de vernietigende critiek van Coenen en Diepenbrock verscheen het Weekblad voor Muziek van 26 September 1896 (jrg. III no 39 p. 303-305) met een hoofdartikel van den redacteur Hugo Nolthenius, getiteld: Dujardin de afvallige? Nadat eerst het standpunt van E. Dujardin werd bestreden, welke in een geruchtmakend artikel in den Mercure de France van Augustus 1896 het muziekdramatisch toneel principiëel den rug had toegewend, de man die eertijds een der voorvechters van Wagner's kunst in Frankrijk was geweest, nam Nolthenius de vertoning van Lohengrin door de Nederlandsche Opera in bescherming, welke volgens hem niet voor iemand als Diepenbrock bedoeld was.
| |
31. [Drogon van Arthur van Schendel]
Verschenen in De Kroniek van 27 December 1896 (jrg. II no 105 p. 417) onder den titel: Drogon, en gedateerd 17 Dec. '96.
Bij den tweeden druk van dit boek (1935) is Diepenbrock's recensie er als voorrede aan toegevoegd.
| |
32. Vermaning
Verschenen in De Kroniek van 11 April 1897 (jrg. III no 119 p. 107-108) gedateerd 1 April 1897. De aanleiding vormde een correspondentie uit Weenen van den toenmaals 21-jarigen W. Vogelsang. Deze had in De Kroniek van 28 Maart 1897 (jrg. III no 118 p. 99-100) een recensie geschreven over een opvoering van Die versunkene Glocke van Gerhart Hauptmann, en daarbij naar aanleiding van de ‘verklaringen’, die over dit toneelspel in de pers waren gegeven, een toespeling gemaakt op de sociaal-economische meningen, die Henry Thode kort tevoren in de geschriften van Richard Wagner had ‘ontdekt’. Deze toespeling wilde Diepenbrock niet onweersproken laten. De aangevallen correspondent maakte in De Kroniek van 11 April 1897 (jrg. III no 120 p. 114) volledig amende honorable.
| |
33. Bij den zeventigsten verjaardag van Dr P.J.H. Cuypers
Verschenen in Architectura van 16 Mei 1897 (jrg. V no 20 p. 4), gedateerd Mei 1897. Vgl. aantekening 14.
| |
34. [Over een opvoering van Götterdämmerung]
Verschenen in De Kroniek van 23 Mei 1897 (jrg. III no 126 p. 163-164) onder den titel Eenige beschouwingen naar aanleiding der opvoeringen van de Götterdämmerung, en gedateerd 21 Mei '97.
De hier besproken vertoningen vonden plaats op 15 en 17 Mei 1897 in den Stadsschouwburg te Amsterdam. De opmerking aan het begin heeft betrekking op de inferieure vertoningen van Die Walküre door de Nederlandsche Opera onder leiding van C. van der Linden op 9 en 13 April 1897 in den Stadsschouwburg te Amsterdam.
| |
35. Een gedenkraam
Verschenen in De Kroniek van 26 September 1897 (jrg. III no 144 p. 307), gedateerd 23 Sept. '97.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier III p. 69-73, aan het slot gedateerd 20 Sept. [1897].
| |
36. [De Symphonie Pathétique van Tschaikowsky]
Verschenen in De Kroniek van 3 October 1897 (jrg. III no 145 p. 315-316) als postscriptum bij een artikel van A.v. Br.[eull] (pseudoniem van J.C. Hol), getiteld: De Symphonie van Tschaikowsky.
Het hier vermelde concert vond plaats op 26 September 1897 in het Concertgebouw te Amsterdam met Arthur Nikisch als gastdirigent.
| |
| |
| |
37. Richard Strauss
Verschenen in De Kroniek van 17 October 1897 (jrg. III no 147 p. 331), gedateerd 14 Oct. '97.
De hier besproken concerten vonden plaats op 7 en 10 October 1897 in het Concertgebouw te Amsterdam. Op het eerste concert dirigeerde Richard Strauss zijn Tod und Verklärung en voorts werken van Beethoven (Zevende Symphonie), Berlioz (Ouverture King Lear) en Wagner (Eine Faust-Ouverture en Siegfried-Idyll); het programma van het Zondagmiddagconcert, dat eveneens onder leiding van Richard Strauss stond, vermeldde Don Juan en Tod und Verklärung, voorts de Derde Symphonie van Beethoven en de eerste uitvoering in het Concertgebouw van Eine kleine Nachtmusik van Mozart.
Van dit artikel is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier III p. 63-68.
| |
38. [Een ‘liederavond’]
Verschenen in De Kroniek van 24 October 1897 (jrg. III no 148 p. 339-340), gedateerd 21 Oct. '97. Titel ontbreekt.
Het hier besproken concert vond plaats op 19 October 1897 in de kleine zaal van het Concertgebouw te Amsterdam.
Van deze recensie is een concept bewaard gebleven in dictaatcahier III p. 53-62.
| |
39. [Harold Bauer]
Verschenen in De Kroniek van 12 December 1897 (jrg. III no 155 p. 397), gedateerd 8 Dec. '97, als postscriptum bij een recensie van A.v. Br. [eull] (J.C. Hol).
Het hier besproken optreden van Harold Bauer te Amsterdam vond plaats op 20 en en 24 November 1897, beide malen in de kleine zaal van het Concertgebouw en op 2 December 1897 met het Concertgebouw-Orkest onder leiding van Willem Mengelberg; op dit laatste concert droeg hij het Pianoconcert in Es van Liszt en enige soli van Chopin voor.
| |
40. Sweelinck en het Sweelinck-monument
Verschenen in De Kroniek van 16 Januari 1898 (jrg. IV no 160 p. 17-18), gedateerd 12 Jan. '98.
Het initiatief tot het oprichten van een standbeeld voor Sweelinck stamt van Jacques Hartog, die in October 1893 door middel van een ingezonden stuk in het Algemeen Handelsblad belangstelling voor dit denkbeeld trachtte te wekken, nadat een soortgelijke poging van dr F.C. Kist in 1851 op een mislukking was uitgelopen. Aanvankelijk zag het er naar uit of het plan ditmaal zou slagen; nadat verscheidene vergaderingen waren belegd werd eindelijk in October 1897 te Amsterdam een algemeen bestuur gevormd onder ere-voorzitterschap van den burgemeester van Amsterdam, mr S.A. Vening Meinesz, waarna een uitvoerend comité werd samengesteld bestaande uit de heren Jacques Hartog (voorzitter), L.P.J. Michielsen (secretaris), C.D. Reich Jr (penningmeester), Ant. Averkamp, Dan. de Lange, Willem Mengelberg, S. van Milligen, dr E.D. Pijzel en Julius Röntgen. In tal van plaatsen werden sub-comité's gesticht en in een op ruime schaal verspreide circulaire werd het Nederlandse volk opgewekt, tot het met zoveel geestdrift aangeprezen doel financiëel bij te dragen. Dat die geestdrift echter niet door iedereen werd gedeeld, blijkt uit het artikel van Diepenbrock, waaraan trouwens vertogen van gelijke strekking waren voorafgegaan: zowel J. Hazelaar in De Kroniek van 7 Nov. 1897 (jrg. III no 150 p. 358) als W.G. Hondius van den Broek in het Weekblad voor Muziek van 20 Nov. 1897 (jrg. IV no 47 p. 384) en 24 Dec. 1897 (jrg. IV no 52 p. 427) haalden de huns inziens zinloze onderneming over den hekel. De afloop van de zaak gaf den bestrijders gelijk: van de vereiste ƒ 20.000,- werd slechts ƒ 1.185,- bijeengebracht! In October 1899 nam het uitvoerend comité zijn ontslag, nadat besloten was, het saldo na aftrek van de gemaakte kosten te storten in de kas van de Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis, ten behoeve van de volledige uitgave van Sweelinck's werken, welke in 1901 gereed kwam. In het Tijdschrift van genoemde vereniging (dl VII no 1, p. 71-76) bracht Jacques Hartog tenslotte in 1902 een kort
| |
| |
verslag uit ‘omtrent de poging tot het oprichten van een standbeeld voor Jan Pieterszn. Sweelinck’.
| |
41. [Het onderwijs in de klassieke philologie]
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 23 October 1898 (no 1113 p. 5) onder den titel Eenige beschouwingen naar aanleiding der intreerede van dr Beck over de latere Latiniteit, en gedateerd 13 Oct. '98.
De hier besproken intreerede van dr J.W. Beck als privaatdocent in de latere Latiniteit aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam werd gehouden op 8 October 1898.
| |
42. Het ‘Classicisme’
Verschenen in De Kroniek van 23 October 1898 (jrg. IV no 200 p. 344-345), gedateerd 20 Oct. '98. Herdrukt in Ommegangen, p. 156-162.
De hier besproken intreerede van prof. dr K. Kuiper als hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam werd gehouden op 17 October 1898 en was getiteld: De beteekenis en de grenzen van het classicisme in de Grieksche litteratuur en hare beoefening.
| |
43. Over Nietzsche en Strauss
Verschenen in De Kroniek van 6 November 1898 (jrg. IV no 202 p. 359), gedateerd 3 Nov. '98.
De eerste uitvoering in Nederland van Also sprach Zarathustra van Richard Strauss vond plaats op 30 October 1898 in het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van den componist. Op hetzelfde concert dirigeerde Willem Mengelberg Tod und Verklärung.
Aan het hier afgedrukte artikel zijn twee veelszins afwijkende concepten voorafgegaan (vgl. aantekening 80).
| |
44. [De ‘terugkeer tot het oude’ in de muziek]
Verschenen in De Kroniek van 18 December 1898 (jrg. IV no 208 p. 407-408), gedateerd 15 Dec. '98. Titel ontbreekt. Herdrukt in Ommegangen, p. 163-171.
Het hier besproken concert van het Klein Koor a Capella onder leiding van Anton Averkamp vond plaats op 11 December 1898 in de Ronde Luthersche Kerk te Amsterdam. De eerste uitvoering van Rosch-Haschana voor violoncel en orkest van Charles Smulders werd gegeven op 1 December 1898 in het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van Willem Mengelberg en met I. Mossel als solist. Verdi's Stabat Mater, Laudi alla Virgine Maria en Te Deum werden voor het eerst in Nederland uitgevoerd op 17 December 1898 in het Concertgebouw te Amsterdam door de afd. Amsterdam van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst onder leiding van Willem Mengelberg.
| |
45. Don Lorenzo Perosi
Verschenen in De Kroniek van 29 Januari 1899 (jrg. V no 214 p. 37-38), gedateerd 25 Jan. '99.
De hier besproken uitvoering van het oratorium La risurrezione di Lazzaro van Don Lorenzo Perosi werd gegeven door de Italiaansche Opera onder leiding van Emanuele Natale op 24 Januari 1899 in het Concertgebouw te Amsterdam.
Diepenbrock's uitlatingen over de ‘Regensburger school’ lokten een protest uit van J.A.S. van Schaik, die in De Kroniek van 12 Februari 1899 (jrg. V no 216 p. 50-51) een ingezonden stuk deed opnemen, waarin hij Haberl en zijn school in bescherming nam. De redacteur stelde Diepenbrock in de gelegenheid, dit ingezonden stuk van een naschrift te voorzien (no. 46).
| |
46. [De Regensburger School]
Verschenen in De Kroniek van 12 Februari 1899 (jrg. V no 216 p. 51), gedateerd 8 Febr. '99.
| |
| |
| |
47. [De Idee in de kunst]
Verschenen in De Kroniek van 5 Februari 1899 (jrg. V no 215 p. 43-44) onder den titel Boekbeoordecling, en gedateerd 24 Jan. '99.
| |
48. [Het monumentale karakter der toonkunst]
Verschenen in De Kroniek van 2 April 1899 (jrg. V no 223 p. 108-109) onder den rubriekstitel Muziek, en gedateerd 30 Maart '99. Herdrukt in Ommegangen, p. 172-183.
De beide 16-stemmige koren van Richard Strauss, waarvan in dit artikel sprake is - Hymne (Rückert) en Der Abend (Schiller) -, zijn (vermoedelijk voor het eerst) gezongen op 21 Mei 1898 in de Ronde Luthersche Kerk te Amsterdam door het Klein Koor a Capella onder leiding van Anton Averkamp, die reeds in het Weekblad voor Muziek van 30 November 1897 (jrg. IV no 47 p. 381 sqq), kort nadat deze composities in druk waren verschenen, in opgetogen bewoordingen er over had geschreven. Na afloop van de uitvoering zond het koor een telegram van hulde aan den componist, die daarop telegrafisch voor de ‘Grossthat der gelungenen Wiedergabe’ dankte. Ter gelegenheid van de aanwezigheid van Strauss te Amsterdam gaf Averkamp met zijn koor op 28 October 1898 een herhaling van de uitvoering voor genodigden in tegenwoordigheid van den componist, die toen de Hymne voor het eerst hoorde zingen.
| |
49. [Naar aanleiding van een protest]
Verschenen in De Telegraaf van Zaterdagavond 11 Januari 1902 als ingezonden stuk onder den titel A. Diepenbrock-Mr. Henri Viotta, en gedateerd 6 Jan. [1902].
Het voorwoord in het tekstboekje voor het driedaagsch Nederlandsch Muziekfeest van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, gehouden op 10, 11 en 12 Januari 1902 te Amsterdam, luidde als volgt:
Ten volle bewust van de moeilijkheid en de verantwoordelijkheid der door ons aanvaarde taak, hebben wij toch geen oogenblik geaarzeld haar op verzoek der Amsterdamsche Afdeeling der ‘Maatschappij tot bevordering der Toonkunst’, op ons te nemen, overtuigd als wij waren - en de ons toegezondene composities hebben dit bewezen - dat er in ons volk een oneindig grootere muzikale aanleg sluimert dan men tot dusverre kon vermoeden en wiens bestaan daarom ook door sommigen met eenigen schijn van recht kon worden ontkend.
Onze componisten toch hebben grootendeels onopgemerkt in stilte gearbeid, daar hun de gelegenheid hunne werken te doen hooren zelden geboden werd, en ze aldus van het voor de kunst en den kunstenaar op den duur onmisbare contact met het publiek moesten blijven verstoken.
Al moge Noord-Nederland in de toonkunst bij verre niet kunnen roemen op een verleden als in de schilder- en decoratieve kunsten, toch meenen wij den hedendaagschen opbloei onzer muziek als een werking dierzelfder krachten te mogen beschouwen waaraan ook gene thans hunne herleving danken.
Gedachtig aan het woord ‘eygen const is eygen leven’, hopen wij dat dit muziekfeest iets bij zal dragen onze toonkunst dichter te brengen bij haar doel: om niet slechts de vluchtige genieting van enkele oogenblikken, of het intellectueele genot der kenners te zijn, maar de vertolkster te worden van ons volksgevoel en in ons volksbestaan een levende en opvoedende kracht te vertegenwoordigen; hopen wij ook dat het besef zal worden gewekt dat waarlijk niet minder dan eenige andere kunst de toonkunst het recht heeft een voorwerp van Staatszorg te zijn.
Uit den aard der zaak kon op dit feest slechts een zeer onvolledig beeld van de hedendaagsche Nederlandsche Muziek worden gegeven. Vele werken hebben wij tot ons groot leedwezen niet in het programma kunnen opnemen, daar niet slechts de muzikale waarde, maar ook allerlei redenen van practischen aard over het al of niet opnemen moesten beslissen. Van harte hopen wij dat allen met ons zullen instemmen dat wel de kunst cosmopolitisch is, maar niet de wijze waarop zij zich uit. Mogen zij ons blijven steunen om het ons mogelijk te maken voort te zetten hetgeen wij begonnen opdat het schoone
| |
| |
waarvan dit Muziekfeest thans nog slechts de belofte kan geven in de toekomst volkomen vervuld moge worden!
Bernard Zweers.
Willem Mengelberg.
Alfons Diepenbrock.
Dec. 1901.
De redactie van De Telegraaf stelde Viotta in de gelegenheid, Diepenbrock's verweer van een naschrift te voorzien, waarin hij zijn bezwaren tegen het voorwoord handhaafde en de opmerkingen van Diepenbrock bestreed.
| |
50. [Ongewenschte bemoeizucht]
Verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 Januari 1902 (Avondblad B p. 2) als ingezonden stuk onder den titel Diepenbrock's Te Deum, en gedateerd 14 Jan. [1902].
Op 10 Januari 1902 had in het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van Willem Mengelberg de eerste uitvoering plaats gevonden van Diepenbrock's Te Deum, dat den eersten avond van het driedaagsch Nederlandsch Muziekfeest bekroonde en den componist met één slag beroemd maakte. Tot de velen, die van geestdrift voor dit nieuwe monumentale werk vervuld waren, behoorde Hugo Nolthenius, de muziekredacteur van het Utrechtsch Dagblad en redacteur van het Weekblad voor Muziek, wiens verering Diepenbrock echter allerminst welgevallig was. Nolthenius nam ongevraagd in het Utrechtsch Dagblad van 14 Januari 1902 het initiatief tot het doen uitgeven van het Te Deum, doch werd door Diepenbrock prompt gedésavoueerd.
| |
51. [Critisch onvermogen]
Verschenen in De Telegraaf van 13 Mei 1903 (jrg. II no 3875 p. 5) als ingezonden stuk onder den titel ‘Te Deum laudamus’, en gedateerd 12 Mei 1903.
De aldus aangevallen muziekverslaggever toonde zich in een naschrift uiterst gebelgd.
Van dit ingezonden stuk zijn twee concepten bewaard gebleven in dictaatcahier IV p. 8-14.
| |
52. [‘Kunst is geen regeeringszaak’]
Verschenen als ingezonden stuk in het weekblad Toonkunst [orgaan van de Amsterdamsche Toonkunstenaars-Vereeniging en van de Vereeniging van Muziekonderwijzers en -onderwijzeressen, onder redactie van Willem Hutschenruyter] van 1 Maart 1905 (jrg. I no 7 p. 106-107), gedateerd 23 Februari 1905.
De eerste aanleiding tot dit artikel vormde een debat over het zangonderwijs op de volksschool in de zitting van 7 Februari 1905 van de Eerste Kamer der Staten-Generaal tussen den afgevaardigde van Gelderland, Mr A.H.M. van Berckel, en minister Abr. Kuyper. De afgevaardigde had gewezen op het lage peil van den volkszang in ons land en daarbij twee middelen ter verbetering aangegeven: het instellen van een akte voor zang (zoals reeds akten voor tekenen, gymnastiek en handwerken bestonden) - zulks overeenkomstig een advies, dat een deputatie van leden-kunstenaars der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst den minister reeds in 1902 had uitgebracht -, en verbetering van de salarissen der leraren in ‘zang en toonkunst’ aan de Rijkskweekscholen. Deze voorstellen vonden bij den minister een ietwat gekscherend onthaal. Naar aanleiding van dit antwoord verscheen in het weekblad Toonkunst van 22 Februari 1905 (jrg. I no 6 p. 81-86) een redactioneel hoofdartikel onder den titel ‘Kunst is geen regeeringszaak’, waarin de regering werd verweten, de belangen der toonkunst in Nederland te verwaarlozen. Met dit verwijt - voor zover het althans tot het ministerie-Kuyper beperkt bleef - kon Diepenbrock zich niet verenigen, aangezien hij diepere gronden voor deze verwaarlozing meende te kunnen aanwijzen.
| |
53. Prof. de Boer over Nietzsche
Verschenen in De XXe Eeuw van Februari 1907 (jrg. XIII no 2 p. 202-218), gedateerd Jan. '07. Herdrukt in Ommegangen, p. 184-207.
| |
| |
Van dit artikel is het concept bewaard gebleven (dictaatcahier IVa), aan het slot gedateerd 28 Dec. 1906.
De intreerede over Nietzsche en de wetenschap, waarmee prof. Tj. de Boer zijn ambt als hoogleraar in de philosophie aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam aanvaardde, werd gehouden op 3 December 1906, en verscheen kort daarop als brochure bij Scheltema & Holkema's Boekhandel te Amsterdam. Het maandschrift De Beweging van Januari 1907 (jrg. III no I p. 76-78) bevatte een prijzend oordeel van den redacteur Albert Verwey over deze rede.
Prof. de Boer reageerde op het artikel van Diepenbrock met een uitgebreide beschouwing in De Beweging van Maart 1907 (jrg. III no 3 p. 308-321) onder den titel Nietzsche en Diepenbrock. Diepenbrock kon deze repliek niet onbeantwoord laten. Vooral op aandringen van zijn vriend W.G. Hondius van den Broek zond hij een tweede artikel in (no 54), dat aanvankelijk scherper was gesteld, doch dat hij tenslotte - tegen den raad van Hondius van den Broek - aanmerkelijk verzachtte.
| |
54. Prof. de Boer en Nietzsche
Verschenen in De XXe Eeuw van Mei 1907 (jrg. XIII no 5 p. 156-166), gedateerd 10 April 1907. In een voetnoot motiveerde hij dezen titel met de woorden: ‘De volgorde terwille van den Numerus’, - een ironische toespeling op den titel Nietzsche en Diepenbrock van prof. de Boer's repliek.
Van dit artikel is het concept bewaard gebleven in dictaatcahier V p. 5-25, aan het begin gedateerd 18 Maart 1907, aan het slot April 1907.
| |
55. Mahler's Vierde Symphonie
Het eerst verschenen als toelichting in het programma van het Concertgebouw te Amsterdam voor het concert van 14 April 1910, toen Diepenbrock zelf het Concertgebouw-Orkest dirigeerde en wel voor de pauze Mahler's Vierde Symphonie en na de pauze een aantal eigen composities; Lied der Spinnerin, Der Abend (eerste uitvoering), Hymne voor viool en orkest en Hymne an die Nacht voor sopraan en orkest. Solisten waren Aaltje Noordewier-Reddingius (sopraan) en Julius Thornberg (viool).
| |
56. Aan Willem Kloos
Verschenen in het Gedenkboek 1885-1 October-1910 van De Nieuwe Gids (p. 57-58).
Aanvankelijk had Diepenbrock voor deze gelegenheid een omvangrijk opstel willen bijdragen (no 84), dat hij zijn vriend W.G. Hondius van den Broek ter beoordeling toezond. Diens critiek was Diepenbrock aanleiding genoeg, dit artikel niet te verzenden. Op herhaald aandringen van Willem Kloos zond hij ten slotte bovenstaand stukje in, dat zijn bedenkingen tegen De Nieuwe Gids en de letterkundige richting, die het tijdschrift voorstond, in meer bedekte termen tot uitdrukking bracht.
| |
57. Gustav Mahler
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 4 Juni 1911 (no 1771 p. 1), gedateerd 31 Mei 1911. Herdrukt in Ommegangen, p. 208-211.
Van dit artikel is een fragmentarisch concept bewaard gebleven in dictaatcahier V p. 39-41.
| |
58. Beethovenschwindel
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 9 Juli 1911 (no 1776 p. 2), gedateerd 4 Juli 1911.
Het ontstaan van dit artikel heeft een lange voorgeschiedenis. In den herfst van 1908 was de brochure Het Beethovenhuis van Willem Hutschenruyter met tekeningen naar het ontwerp van H.P. Berlage in druk verschenen (uitgegeven bij S.L. van Looy te Amsterdam), welke leidde tot de oprichting van de Vereeniging ‘Het Beethovenhuis’. Deze vereniging organiseerde in de maand April 1911 een uitgebreiden Beethoven-cyclus in Den Haag, waarvoor als dirigenten Siegmund von Hausegger, Willem Kes en Henri Viotta waren uitgenodigd, die afwisselend de leiding van het Residentie-Orkest op zich
| |
| |
namen. De doelstelling van de vereniging en de organisatie van den Haagsen Beethovencyclus werden door velen beschouwd als gericht te zijn tegen het Amsterdamse Concertgebouw en zijn dirigent Willem Mengelberg; van die velen maakte zich Balthazar Verhagen tot tolk, toen hij de redactie van het weekblad De Amsterdammer een artikel met de titel Waarom een Beethoven-huis? toezond, dat in het nummer van 11 Juni 1911 (no 1772 p. 2) werd geplaatst. Verhagen keerde zich tegen de dweepzucht in zake Beethoven, die vooral onder litteratoren, schilders en architecten mode was geworden, en evenzeer tegen de beschuldiging, dat in onze concerten ‘tegen den geest van Beethoven op schromelijke wijze wordt misdreven’; hij gaf daarbij uiting aan zijn vermoeden, dat de op te richten Beethoven-tempel in de duinen bij Zandvoort dienen moest om het Concertgebouw te Amsterdam omver te werpen en hij nodigde Willem Hutschenruyter uit, ‘de zuiverheid van zijn bedoelingen uiteen te zetten’. De aldus aangevallene weigerde in De Amsterdammer van 18 Juni 1911 (no 1773 p. 2) daaraan te voldoen, aangezien het z.i. op de weg van Verhagen lag, zijn beschuldiging waar te maken; tezelfder plaatse werd Hutschenruyter in bescherming genomen door W. Sibmacher Zijnen, in het bijzonder wat betreft zijn streven tot hervorming van het concertwezen. In het nummer van 25 Juni 1911 (no 1774 p. 3) kreeg Balthazar Verhagen gelegenheid te repliceren, en De Amsterdammer van 2 Juli 1911 (no 1775 p. 2) liet vervolgens de drie strijders opnieuw aan het woord, dat inmiddels steeds scherper klank had gekregen. In dit stadium van het debat greep Diepenbrock in met zijn hierboven afgedrukte artikel, het resultaat van drie concepten (vgl. aantekening 85).
Het was te verwachten dat zowel Willem Hutschenruyter als W. Sibmacher Zijnen zich tegen dezen nieuwen tegenstander zouden keren. Laatstgenoemde liet in De Amsterdammer van 16 Juli 1911 (no 1777 p. 2) een ingezonden stuk onder den titel In zake Beethovenhuis plaatsen, Willem Hutschenruyter reageerde in De Amsterdammer van 23 Juli 1911 (no 1778 p. 3) met een Beethovenschwindel of Diepenbrockzwenking getiteld ingezonden stuk.
Thans was het de beurt van Diepenbrock om in verweer te komen en hij deed dit in een ingezonden stuk onder den titel De nieuwe tempeliers (no 59).
| |
59. De nieuwe Tempeliers
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 30 Juli 1911 (no 1779 p. 6), gedateerd 29 Juli 1911.
Van dit artikel is een fragmentarisch concept bewaard gebleven (vgl. aantekening 86).
Intussen bad Matthijs Vermeulen zich tot taak gesteld, enige kritische kanttekeningen bij de brochure van Willem Hutschenruyter te maken, welke in hetzelfde nummer van De Amsterdammer werden opgenomen.
Ten slotte kreeg Willem Hutschenruyter nog gelegenheid in De Amsterdammer van 6 Augustus 1911 (no 1780 p. 8) te dupliceren (Diepenbrock-zwenking), waarna de redactie het debat sloot.
Willem Hutschenruyter wilde van een uitvoeriger zelfrechtvaardiging niet afzien en heeft in Muzikale Brieven. Uitgaven van de Vereeniging ‘Het Beethovenhuis’, afl. 3 (Dec. 1912. p. 17-24) de kwestie opnieuw te berde gebracht.
| |
60. ‘Kindertotenlieder’.
Verschenen als ingezonden stuk in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van Zaterdagavond 23 December 1911, gedateerd 22 December 1911.
| |
61. [Naar aanleiding van een critiek]
Verschenen als ingezonden stuk in De Tijd van Dinsdagavond 26 Maart 1912 onder den titel Marsyas-muziek, en gedateerd 25 Maart [1912].
Het concert, waarop deze polemiek betrekking heeft, was gegeven op 21 Maart 1912 in het Concertgebouw te Amsterdam. Evert Cornelis dirigeerde toen o.a de eerste uitvoering van de Suite uit Marsyas of De betooverde bron.
In een naschrift legde de recensent v.d.M.[eulen] (zich noemende Matthijs Vermeulen) zich gaarne bij het oordeel van den componist neer.
| |
| |
| |
62. ‘La grande Allemagne’
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 13 September 1914 (no 1942 p. 1).
Dit artikel is het antwoord op een enquête onder den titel Leuven's verwoesting, waarin de redactie van De Amsterdammer de opinie heeft gevraagd van ‘eenige, zeer weinige van de beste vertegenwoordigers van Nederlands wetenschap en kunst’, te weten dr P.J.H. Cuypers, dr A. Diepenbrock, Frederik van Eeden, prof. dr H.A. Lorentz en dr S. Mulder Fz.
Diepenbrock's bijdrage heeft veel reactie uitgelokt, vooral in Duitsland, waar o.a. de Westfälischer Merkur van 19 September 1914 de uitlatingen van Diepenbrock heftig bestreed, en de Signale für die musikalische Welt van 30 September 1914 (jrg. 72 no 39) zelfs een hoofdartikel onder den titel Ein Unwürdiger aan Diepenbrock wijdde.
Van Nederlandse zijde kwam protest tegen bepaalde historische details en anti-socialistische uitlatingen in Diepenbrock's betoog, bij monde van Jos Loopuit in De Amsterdammer van 20 September 1914 (no 1943 p. 7). De redactie plaatste zich echter in haar naschrift achter Diepenbrock.
| |
63. ‘Het daghet in den Oosten’
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 27 September 1914 (no 1944 p. 5), gedateerd 23 Sept. '14.
| |
64. [Naar aanleiding van een bericht]
Verschenen in De Telegraaf van Maandagavond 5 October 1914 onder den titel Twee vragen, en gedateerd 2 October 1914.
In een naschrift antwoordde de redactie, dat als het eerstgenoemde bericht juist zou blijken te zijn (wat achteraf niet het geval was), de Nederlandsche regeering zonder twijfel var de Duitsche militaire instanties zou eischen, een onderzoek te doen instellen, en eventueel volledige genoegdoening zou verlangen. Wat de tweede vraag betreft corrigeerde de redactie het door D. aangehaalde bericht in dien zin, dat hier niet van majesteitsschennis kon worden gesproken maar van ‘opzettelijke beleediging, een regeerend vorst of ander hoofd van een bevrienden staat aangedaan’, waarop volgens art. 117 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar of een geldboete van ten hoogste ƒ 300,- kon worden gesteld.
| |
65. De reyen van den ‘Gysbrecht’
Verschenen in het weekblad De Amsterdammer van 29 November 1914 (no 1953 p. 2), gedateerd 25 Nov. 1914.
De aanleiding tot dit betoog vormde een recensie van Barbarossa (pseudoniem van J.C. Schröder) in De Telegraaf van Zaterdagochtend 21 November 1914 over de vertoning van Vondel's Gysbrecht van Aemstel door de N.V. Het Tooneel (dir. Willem Royaards) op 20 November 1914 in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam met medewerking van het Concertgebouw-Orkest en een solisten-koor onder leiding van Diepenbrock. De recensent was van mening ‘dat Royaards Vondel een zwaar onrecht aandoet door de Reyen te doen zingen’.
Diepenbrock's oratio pro domo noopte Barbarossa tot een verweer, waarin hij zijn. standpunt nader preciseerde.
Ook van andere zijde vonden Diepenbrock's opvattingen bestrijding; zo richtte zich in De Amsterdammer van 3 Januari 1915 (no 1958 p. 7) Gérard Arbous onder bijval van Frederik van Eeden tegen den man die het gewaagd had, Vondel's verzen op muziek te zetten, waarbij het versrhythme door een geheel ander geaard muzikaal rhythme zou zijn vervangen.
Een week later viel Henri Borel in hetzelfde weekblad (no 1959 p. 6) Diepenbrock's muziek bij de reyen uit den Gysbrecht aan, die hij ‘onschoon en onoorspronkelijk’ vond, en die z.i. Vondel's verzen verstikte, waarbij hij zich vooral opwond over het feit, dat het koor met muziekbladen op het toneel was verschenen. In De Amsterdammer van 24 Januari 1915 (no 1961 p. 10) bracht C.S. Jolmers den heer Borel onder het oog, dat
| |
| |
Vondel zelf zijn reyen gezongen wenschte; Borel handhaafde echter in De Amsterdammer van 31 Januari 1915 (no 1962 p. 6) zijn bezwaren. Intusschen had Balthazar Verhagen in De Nieuwe Amsterdammer van 25 Januari 1915 (jrg. I no 4 p. 5) onder den titel Gysbrecht van Aemstel, en Amsterdamsche tradities de vertoning van Royaards met de muziek van Diepenbrock op historische gronden verdedigd.
| |
66. Koningin Elisabeth van België
Opgenomen in het Koningin Elisabeth-Boek (een verzameling originele bijdragen van Nederlandse kunstenaars, samengesteld door Frans Bastiaanse en mevr. F. Grothe-Twiss en aangeboden aan Koningin Elisabeth van België), gedateerd 15 Juli 1915. Afgedrukt naar het concept in het Diepenbrock-archief te Amsterdam.
| |
67. [Naar aanleiding van een gerucht]
Verschenen als ingezonden stuk in De Telegraaf van Dinsdagavond 9 November 1915, getiteld: Diepenbrock geboycot, en gedateerd 8 Nov. 1915.
Onder denzelfden titel had de muziekredacteur van De Telegraaf, Matthijs Vermeulen, een bericht geplaatst, waarin ‘uit vertrouwbare bron’ werd medegedeeld, dat de muziek van Diepenbrock niet meer in het Concertgebouw te Amsterdam werd gespeeld wegens zijn anti-Duitse artikelen in De Amsterdammer.
Aan Diepenbrock's weerlegging van dit gerucht is een niet-ondertekend naschrift toegevoegd, waarin werd onthuld, ‘dat mevr. Gertrud Foerstel eene waarschuwing die veel had van een dreigbrief, ontving van Duitschers hier ter stede, met den duidelijken wensch, om zich niet te compromitteeren met den deutsch-feindlichen Diepenbrock’.
| |
68. [Nederland en Frankrijk]
Verschenen in La Revue de Hollande van December 1916 (jrg. II deel 3 p. 523-524), gedateerd 8 Nov. 1916. Titel ontbreekt.
Deze uiteenzetting is een der vele antwoorden op een door de redactie ingestelde Enquête sur l'influence de l'esprit français en Hollande.
| |
69. De Duitsche invloed op het onderwijs in de oude talen in Nederland
Verschenen als feuilleton in De Telegraaf van Zondag 4 Februari 1917, gedateerd 29 Jan. 1917. Van dit artikel zijn verscheidene concepten op losse vellen papier bewaard gebleven.
Diepenbrock's beschouwingen vonden bij de samenstellers van het rapport scherpe bestrijding; zo kwam dr H. Bolkestein in De Nieuwe Amsterdammer van 17 Maart 1912 (no 116 p. 2) in verzet en ook dr J.W. Bierma zag zich genoodzaakt, in het Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs van 29 Maart 1917 (jrg. 13 no 30 p. 1081-090) de strekking van het rapport te rechtvaardigen, daartoe door de redactie in staat gesteld, om (zoals zij verklaarde), ‘den even fellen als onbillijken aanval, door iemand als Dr Diepenbrock ondernomen, af te slaan’.
| |
70. [De veroordeeling van J.C. Schröder]
Verschenen in De Telegraaf van Zaterdagavond 17 Maart 1917, gedateerd 16 Maart 1917. Titel ontbreekt.
Het Haagse Gerechtshof had op 14 Maart 1917 den hoofdredacteur van De Telegraaf, J.C. Schröder, tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens overtreding van art. 100 W.v.S.: ‘het in geval van een oorlog, waarin Nederland niet betrokken is, opzettelijk verrichten van een handeling, waardoor de onzijdigheid van den Nederlandschen Staat in gevaar wordt gebracht’, wegens zijn onderschrift bij een ingezonden stuk in De Telegraaf van 16 Juni 1915, waarin o.a. voorkwam: ‘In het centrum van Europa bevindt zich een groep gewetenlooze schurken, die dezen oorlog veroorzaakt hebben.’ Dit vonnis verwekte zeer veel opschudding, te meer daar Schröder door twee lagere instanties was vrijgesproken. Dagen achtereen verscheen De Telegraaf met pagina's vol protesten, waartoe ook het hier afgedrukte stuk van Diepenbrock behoorde.
| |
| |
| |
71. [Boieldieu - Fauré - Debussy]
Verschenen in het programma van het abonnementsconcert van 14 November 1918 in het Concertgebouw te Amsterdam. Op dit concert dirigeerde Diepenbrock, behalve de hier toegelichte werken, drie composities van eigen hand, nl. Die Nacht (in de Nederlandse vertaling van Balthazar Verhagen), de ouverture De Vogels en de Hymne an die Nacht voor sopraan. Solisten waren Johanna Zegers de Beyl en Aaltje Noordewier-Reddingius.
| |
72. [Muziek en politiek]
Verschenen in Het Vaderland van Vrijdagavond 18 Juli 1919 onder den titel Diepenbrock's Te Deum, en gedateerd 17 Juli 1919.
Den 9en Juli 1919 had in het Concertgebouw te Amsterdam op initiatief van Diepenbrock een ‘Vredes-Avond’ plaats gevonden, welke besloten was met een uitvoering van het Te Deum onder leiding van den componist, die voor dit doel een koor had samengesteld bestaande uit leden van verscheidene koorverenigingen; de begeleiding was toevertrouwd aan het Concertgebouw-Orkest en solisten waren Aaltje Noordewier-Reddingius, Anke Schierbeek, Louis van Tulder en Jacq. Caro. Voorts was uitgevoerd de Hymne à la Justice van Albéric Magnard (in 1914 door de Duitsers gefusilleerd), welk werk door Evert Cornelis was gedirigeerd. Toespraken van prof. J.F. Niermeyer en Jhr G. Graafland, die met Diepenbrock leidende figuren waren geweest in den Bond van Neutrale Landen, welke tijdens de oorlog propaganda voor de zaak der Geallieerden had gemaakt en eerst onlangs (op den dag van de ondertekening van het Verdrag van Versailles) volgens de statuten was opgeheven, stelden de betekenis van de overwinning der Geallieerden voor de cultuur van Europa in het licht. Tegen deze vredesviering nu werd protest aangetekend door Frans Vink, van wien de redactie van Het Vaderland in het avondblad van Zaterdag 12 Juli 1919 het volgende ingezonden stuk plaatste:
| |
Vredeszang, Diepenbrock en de Duitsche muziek
Geachte Muziekredacteur,
Er zijn in den laatsten tijd - en het baart eigenlijk geen verwondering - door muzieken zanguitvoering - en dientengevolge in de recensies daarover zoowel pro-Entente- als pro-Centralen- (liever gezegd pro-Duitsche-) gezindheden geuit. Laatstelijk heeft onze landgenoot Alphons Diepenbrock, door in pro-Entente-kring met opvallende demonstratie zijn Te Deum te doen uitvoeren, getoond, anti-Duitsch te zijn, hoewel genoemd werk niet zonder Germaanschen invloed is ontstaan. Van een kunstenaar als Diepenbrock kan men niet veronderstellen, dat hij van de omstandigheden heeft afgezien, om toch maar zijn werk uitgevoerd te krijgen. Daarvoor achten wij hem als kunstenaar te ernstig en te geniaal, onze nationale kunstenaarswaardeering te welwillend. Het is derhalve met en door overtuiging dat Diepenbrock God lof en dank heeft willen doen zingen voor het heugelijke feit, dat de wereld eindelijk ‘vrede’ viert, d.w.z., volgens de Entente, dat de menschheid eindelijk van de ‘onmenschelijkheid’, zeggen we maar rechtstreeks ‘dierlijkheid’ verlost is, m.a.w., dat een volk, op wiens kunst en wetenschap wij Europeanen parasiteeren, eindelijk en ten laatste dan toch (wat moeten wij zeggen in erkentelijkheid of afgunst) vernietigd wordt. Bravo, bravissimo, Diepenbrock, dit is een daad, waarvoor wij u ‘danken’ en u als kunstenaar ‘hoogachten’, want gij maakt opnieuw de door Beethoven aangewende woorden van Schiller ‘Alle Menschen werden Brüder’ ‘waar?’ - Wie volgt dit ‘religieus-muzikaal’ voetspoor? Komt, gij allen, met uwe ‘vredeszangen’! Maar denkt eraan, zonder sporen vooral van ‘germanisme’. Immers even dwaas als het is, het Pruisisch militairisme door Entente-militairisme te vervangen, is het belachelijk om den ‘vrede’ in te luiden met aan Duitschen oorsprong herinnerende muziek; laat het dan tenminste Fransche, Engelsche of Amerikaansche kunst zijn! Maar neen, het zou toch dwaasheid zijn, te verwachten, dat de ‘klassieke’ toonkunst eenvoudig te vervangen zoude zijn. Dat er nieuwe aperçu's, andere richtingen, merkwaardige wendingen in de kunst der Franschen met sympathie begroet kunnen worden, wie zal het ontkennen?
Wiens gehoor blijft ongevoelig voor de disharmonische niettemin aantrekkelijke
| |
| |
klank-effecten, wiens gemoed blijft onontvankelijk voor de vrijere niettemin aannemelijke metrisch afwijkende rhythmen, wiens aesthetisch besef blijft machteloos ter waardeering van de moderne, d.w.z. modisch nieuwere, veranderde en verbeterde inventies der hedendaagsche componisten? Wij allen, in het bijzonder wij kunstenaars, nemen gretig kennis van allerlei modernisatiepogingen, al of niet geslaagd, omdat wij ook beseffen, dat aan allen epigonenarbeid eens een einde moet komen en de kunst door het streven van den blijvend actieven hervormingsgeest slechts voortschrijdend d.i. bewegelijk-levend kan blijven. Doch dwaas, wijl onmogelijk is het, de klassieke, d.i. de aan geen tijd gebonden en boven alles uitmuntende, m.a.w. de Duitsche kunst uit te schakelen, te vervangen of te vernietigen. Geen nood trouwens in dit opzicht, want, ook al zou het laatste exemplaar van de Duitsche muzieklitteratuur vernietigd of de laatste Duitsche componist uitgehongerd zijn, dan nog zou in ons tegenwoordig menschengeslacht de Duitsche geest der Toonkunst blijven voortleven, om wellicht nooit of te nimmer zich te verliezen, tenzij in een ons nog onbekende toekomstmuziek, die ook hem in zich opgenomen zal hebben.
Maar ter zake; dat thans geen vrede ‘gevierd’ kan worden, is een besef dat tot alle humaan voelende en denkende menschen is doorgedrongen; dat desniettegenstaande hier en daar toch een poging tot ‘feestvieren’ gewaagd wordt, is op zijn zachtst uitgedrukt een misverstand, doch dat de kunst, meer bepaaldelijk der muzen uitverkorene toonkunst, in vereeniging met de dichtkunst en door de religie gewijd, een Te Deum laudamus zou mogen aanheffen, is wel de grofste tegenstelling, welke men zich ten aanzien van het onbeschrijfelijk lijden, dat het Duitsche volk thans ondergaat, bedenken kan.
De scherpe terechtwijzing, die Diepenbrock zijn Duits-gezinden opponent daarop toediende, noopte dezen tot een verweer, dat in Het Vaderland van Zaterdagavond 19 Juli 1919 verscheen.
| |
73. [Willem Mengelberg]
Verschenen in het Gedenkboek Willem Mengelberg 1895-1920 ('s-Gravenhage 1920), p. 78-80, gedateerd Januari 1920. Titel ontbreekt.
|
|