1914 Terrorisme
In de Figaro van 23 Augustus deelde de heer Maurice Colin mede, dat het Fransche gouvernement bij alle onderteekenaars der Haagsche Vredesconventie een memorandum zou hebben ingediend betreffende de schendingen dezer Conventie door de Duitschers. De schrijver acht het echter zeer waarschijnlijk, dat deze zich zullen beroepen op de noodzakelijkheid waarin zij verkeerden van aldus te moeten handelen. Ondertusschen heeft het telegram van den Keizer aan president Wilson de juistheid van dit vermoeden bevestigd. De verwoesting van de kunstschatten van Leuven en Mechelen was eene noodzakelijkheid. Ook de Duitsche pers heeft zich eenstemmig in dien zin uitgelaten. Ter verklaring van de ‘actes de banditisme’ en de ‘sauvagerie’ haalt de genoemde schrijver een artikel aan uit Velhagen und Klasing's Monatshefte van 1907, waarin door een ongenoemde hooggeplaatste Duitsche militair de ‘veldslag der toekomst’ wordt beschreven en in verband daarmede de paedagogische lijn aangegeven, die men te volgen zou hebben ook voor de psychische opleiding der soldaten met het oog op dezen toekomstveldslag. De ongenoemde auteur tracht het bewijs te geven dat de oorlog vreeselijk moet zijn. ‘Hoe verschrikkelijker de oorlog is, hoe sneller zal hij tot den vrede voeren, die het doel is van den oorlog. Hoe korter de oorlog is, hoe minder menschenlevens zal hij kosten.’ Dus, zegt de heer Colin, is het doel van den generalen staf der Duitschers, schrik te verspreiden om vrede te oogsten, en zoo zaait de Duitscher verwoesting waar hij komt, op order van zijn superieuren, om zijn land en de menschheid te dienen, en het zaad van deze moraal heeft [in] ‘les cerveaux délicats d'outre Rhin’ een maar [al] te gunstige bodem gevonden om welig te tieren. Aldus de Fransche schrijver. De gebeurtenissen van Augustus hebben op deze ‘moraal’ nog een nieuw en geheel onverwacht licht geworpen. Immers, wanneer men weet dat de brand van Leuven niet een toevalligheid was, maar vier dagen geduurd heeft, dat hij juist het centrum der stad, waar zich de gebouwen bevonden, die voor de stad, de cité als zoodanig, de grootste waarde hadden - niet eene private, maar eene publieke waarde, omdat zij het hart der stad waren en een geheimzinnige psychische waarde vertegenwoordigden, daar zij het verleden met het heden verbonden (een stadswijk toch krijgt eerst een ‘ziel’ als er een stuk verleden, een stuk geschiedenis aan vast zit) - verwoest [heeft] en dat de gebouwen daartoe opzettelijk door de Duitsche soldaten met benzine waren bestreken, - dan krijgt de theorie van dien anonymen Duitschen militairen schrijver een waarschijnlijk door hem zelve niet vermoede, waarlijk diabolieke toepassing.
Ware deze opvatting slechts eene abstracte theorie eener militaire