1914 [De onvruchtbaarheid van het gymnasiale onderwijs]
Dispositie
Ia. Constateeren van de onvruchtbaarheid van het Gymnasiale onderwijs. Rapport der Staatsexamen-Commissie. Discrediet der oude talen, vroeger voornamelijk bij de voorstanders en beoefenaars der exacte wetenschappen, nu ook bij de letterkundigen. Barbarisme der moderne Nederlandsche letterkunde. Verkwijnen van het taalgevoel. Overwinning van de journalistiek.
Ib. Oude talen als propaedeusis voor wetenschappelijke opleiding. Bestrijding van dit beginsel. Conclusie ten gunste der antieke talen uit anthropologisch standpunt. Bestrijding van het Staatsexamen.
II. Oorzaken der bovengenoemde onvruchtbaarheid. Verkeerde logische en psychologische grondslag der academische philologie. Waan der wetenschappelijkheid. Bestrijding van Wilamowitz evenzeer als van Peerlkamp en Cobet. Onmuzisch en onmuzikaal (= onmuzikaal en ‘unkünstlerisch’) karakter der philologie (Hatvany). Bestrijding a. van het humanistische vooroordeel, letterkundige nabootsing, b. van het achttiend'eeuwsche sentimenteele vooroordeel. De antieke geschriften voorbeelden voor den ‘smaak’. Anecdote van Haydn over den ‘goût’. Gellert en Frederik de Groote. Dit standpunt nog in de negentiende eeuw aan de Nederlandsche universiteiten, vertegenwoordigd door Jonckbloet (geciteerd bij Wirth, Der Untergang des niederländischen Volksliedes ['s-Gravenhage 1911]).
Subjectieve rationeele kritiek: Peerlkamp.
Subjectieve aesthetische kritiek: Heyne.
Beide uitingen van achttiend'eeuwsche vooroordeelen, opvattingen van kamergeleerden.
c. Wetenschappelijke waan. Doelloosheid van het enkele weten, eenzijdige voorkeur van het geheugen boven logica en phantasie. Doel der philologie, F.A. Wolf en Nietzsche, anthropologisch-historisch. Wyzewa en Hatvany.
III. Afschaffing van de oude talen als examen-eisch voor juristen en medici. Invoering van een andere methode van onderwijs op de Gymnasia ten bate der aanstaande philologen en theologen. Practisch en ‘künstlerisch’ (= plastisch en muzikaal), gebaseerd op oog [en] oor (= phantasie), niet op het geheugen. Dus Helleensch en niet Alexandrijnsch. Mnemosyne niet de moeder der Muzen.