1903 [De Magdalena-Mis van Philip Loots]
De heer Loots heeft met zijne Missa in honorem Sanctae Mariae Magdalenae op. 35 een probleem zoo niet opgelost, dan toch der oplossing nabij gebracht, wat reeds lang vele geesten op het gebied der kerkmuziek heeft bezig gehouden, de vraag namelijk: hoe kan men de eischen der liturgie met die der kunst vereenigen?
In tijden van herleving en herziening der liturgie heeft deze vraag zich voorgedaan en het is bekend genoeg dat Palestrina in de zestiende eeuw haar met zijne beroemde Marcellus-mis heeft beantwoord. In de twee eeuwen na Palestrina verloor men deze vraag uit het oog, doordat de kunst heerschte over de liturgie, tot dat men in de negentiende zich haar weer bewust werd. De oplossingen die tot dusver van dit vraagstuk zijn gegeven door de Caecilien-Verein en haar navolgster, de Nederlandsche St Gregorius-Vereeniging, vervielen in het andere uiterste: daar heerschte de liturgie boven de kunst. Ook dit begint men allengs in te zien en ik aarzel niet het werk van onzen met geloof zoowel als met muziek rijkelijk begaafden landgenoot Ph. Loots als de schoone vrucht van dit inzicht te begroeten. Nederland is met dit werk den anderen natiën vooruit geweest. Want naar mijne meening staat dit werk in tekstbehandeling zoowel als in muzikale vinding en bouw boven de werken van Kothe, Rheinberger en Perosi, welke meesters eveneens aan de oplossing van het moeilijke vraagstuk hunne krachten beproefd hebben.
Al zou men zich ook de bezwaren niet ontveinzen, die de rhythmiek van het Credo in de eerste plaats voor den dirigent oplevert, of betreuren dat op blz. 16 de noodlottige invloed van den afschuwelijken Verhulst-stijl zich eenigszins doet gevoelen, [al] moge men de drie laatste deelen niet op dezelfde hoogte stellen als de drie eerste en de mogelijkheid niet uitgesloten vinden, dat de componist bij een verder voortgaan op den ingeslagen weg een nog rijper en voortreffelijker werk zou kunnen scheppen, - dit alles verhindert niet, dat ik den heer Loots van harte gelukwensch met dit zijn op. 3 5, en het werk beschouw als een wezenlijke bijdrage tot verheffing en zuivering der Katholieke Kerkmuziek.