Mincelijn van A. Molkenboer
Bij een poging als die de heer A. Molkenboer heeft gedaan tot een betere oplossing van het probleem der verlichting en decoratie op het tooneel zou men geneigd zijn - omdat het een zaak is van uitnemend practischen aard - allereerst naar het practische resultaat te vragen. Dit is zeer juist, vooral tegenover iemand als Molkenboer die zich van zijne vrienden gunstig onderscheidt door te doen en te volharden in plaats van te praten en zich aan groteske theorieën en profetieën over ‘het drama’ op kinderlijke wijze te buiten te gaan. Het practische resultaat nu van deze met prijzenswaardige energie doorgezette onderneming: in hoeverre het door Molkenboer in Mincelijn toegepaste procédé voor andere onderwerpen en andere gevallen bruikbaar, mogelijk en uitvoerbaar zal zijn, zij aan anderen ter beoordeeling overgelaten.
Even dwaas echter als het gewicht dezer vraag te miskennen zou het zijn, wanneer men voor de verdere gezichtspunten die de poging-Molkenboer zou kunnen aanbieden blind ware. Want wie door het lezen van R. Wagner's geschriften een inzicht hebben gekregen in de verhoudingen van [de] zoogenaamde dramatische kunst in dezen tijd, zullen zich niet gedrongen gevoelen op de eischen eener praktijk bijzonder te letten bij een instelling, wier grondslag zij als principieel verkeerd hebben leeren begrijpen. Het doet er hier niet toe dat Wagner's eigen theater te Bayreuth evenzeer behebt is met de gebreken van een tijd waarin de dramatische kunst zich niet anders dan op de allerlaagste trap kan bevinden. Het feit is en dit is de hoofdzaak, dat Wagner's theater te Bayreuth in zooverre althans onafhankelijk is van het publiek, dus materieel onafhankelijk, dat het zijn wil aan de toeschouwers imponeert en niet omgekeerd, en de mogelijkheid althans bestaat, door de feestelijke zeldzaamheid der opvoering zich te vrijwaren voor de gevolgen der concurrentie waardoor [in] den strijd des bestaans de andere inrichtingen van dramatische kunst onvermijdelijk gedrukt worden. - Want zóó is immers de verhouding in dezen tijd, dat (wil er nog iets goeds tot stand komen) de enkelen dat moeten imponeeren aan de velen. Zoo is het ook goed geweest dat het ‘publiek’ en de ‘deskundigen’ zich niet konden mengen in de kwestie van den Beursbouw. -
Maar om op het tooneel terug te komen: de ‘eischen’ van het tooneel, zooals wij dit hier te lande kennen, kunnen dus nooit eenige beteekenis hebben voor ieder die maar even in staat is zijn blik over de verpeste en verrotte misère van het hedendaagsche tooneelwezen heen te richten. Hoe toch zou men in zachtere woorden kunnen spreken over een instelling, waarin hetzelfde personeel vandaag Antigone en morgen Madame Sans-gêne moet spelen, onder het beheer van een aantal onwetende en argelooze dilettanten?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .