1895 [St Joris en de philologie]
De heer Jan Kalff heeft den moed gehad om den bijenkorf der philologie te naderen, ja zelfs er de hand in te steken, toen hij voor de vorige Kroniek zijn voortvarend en van een schoone hartstocht voor het goede doorgloeide artikel over Philologie schreef. Hij deed dit gepantserd met het dubbele visier zijner schoonheidsliefde en eruditie, die beiden onmisbaar zijn voor wie deze hachelijke taak aanvaardt. Hachelijk, zeer zeker; maar juist in die hachelijkheid ligt haar schoonheid en tevens het pand van de bewonderende liefde van het nageslacht voor elken St Joris die zich durft onderwinden, dit giftiggroene monster, deze pest van het intellectueele rijk, te lijf te gaan. Immers, het geldt hier niet de neigingen of vooroordeelen van enkelen, het is niet een strijd van personen van verschillende temperamenten en karakters, noch ook een strijd van verschillende richtingen, - het geldt hier een der hoogste belangen der menschheid, het geldt hier de vraag van leven of dood, van zijn of niet te zijn, en des te dieper treft hier iedere slag, des te heviger bloedt hier iedere wonde, des te hartstochtelijker moet er worden gehaat en gestreden, omdat het hier raakt het harteleven der toekomst, omdat deze vragen, hoe belangrijk ook reeds in zich zelven, raken aan sommige van de hoogste en heiligste belangen van menschen, de zedelijke en geestelijke opvoeding der jeugd. Aan deze vragen is vastgesnoerd al wat in deze sombere en troebele jaren, hoe gering ook van hoop, hen doet leven, verdragen of zelfs beminnen, die zich in dit tijdelijkomgevende balling gevoelen en ver van hun vaderland. Hoe toch is de eenheid des levens, de regeling van het Intellect, de rhythmisch-gewijde tempelbouw des levens, die droom is van onze lichtblauwe nachten, die wij herkennen overal waar er verlangd wordt en honger geleden, de regeling van het geestelijke rijk en daaruit en daardoor die van het stoffelijk rijk -, hoe toch is het mogelijk buiten deze droom in het leven een doel te vinden voor meditatieve geesten? -
Welnu - al zou dit een dwaling zijn, dan was het nog een heilzame dwaling, dan was het nog duizendmaal beter zoo te dwalen, dan in koele inertie liefdeloos ter neder te zitten. Hierbij komt mij de figuur van Hello in de gedachte, bijna grotesk door haar grootschheid, deze ware begrijper der dingen afzonderlijk en onderling, en met innig welbehagen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .