1895 [‘De wijze bouwmeester’]
Niet ongepast maakte de vorige Kroniek melding van de woorden door den ‘wijzen bouwmeester’ gesproken den 10en Mei in het Rijksmuseum tot zijne oud-leerlingen [en] vrienden, die hem als bezegeling hunner liefde en vereering, wegens zijn reeds voor twee jaren genomen ontslag als leeraar der Quellinus-school een oorkonde aanboden.
Ook dunkt het ons [goed], nog eenmaal in deze bladen dit feit te vermelden en van zijn beteekenis iets te ontraadselen, daar het toch zeer raakt aan de raadselen die thans onze ziel verontrusten - de taak die de tijd op ons heeft gelegd, en de sluiers die ons de toekomst verbergen. Want dat deze man, P.J.H. Cuypers, [...?] onder al zijne tijdgenooten bestemd is het langst voort te leven in de herinnering van het nageslacht, dunkt mij niet enkel te wijten aan de meerdere duurzaamheid van de werken der bouwkunst, noch ook uitsluitend [aan] de ideeën, waarvan deze werken in hunne stilzwijgende rust de meest onmiskenbare en minst wederlegbare getuigenis zijn, maar vooral aan de magische kracht die van ieder waarachtig bouwwerk oorsprong en tevens gevolg moet geacht worden. - Om dit beter te begrijpen brenge men zich voor een oogenblik de fabel in de gedachte, die gindsche droevige Noordsche snaak, de onuitsprekelijk pitoyabele raadseltjes-opgever - Henrik Ibsen bedoel ik - verzonnen heeft, en zijn ideïstisch [?] spektakelstuk getiteld Bouwmeester Solness. Zonder het te weten heeft deze modern-Protestantsche ideeënkluiver, deze onverbeterlijke drogist-moralist, Noordsche moraal-apotheker, een XIXe eeuwsche mythe gedicht van den bouwmeester, die zich van den tempelbouw tot het profane keert, in den waan, dat dit opzichzelve bestaan kan zonder het andere, en dat hij de menschheid gelukkig zal maken. Maar als eenmaal zijn hooge vervoering hem heeft verlaten is hij reddeloos ten verderve gedoemd en wordt het ideaal dat hij verliet hem ten ondergang. Het trekt hem aan met onweerstaanbare kracht, zijn jeugd komt terug, hij wil weer wat hij eens in jeugdige zekerheid van onschuld en onbewust willen vermocht, hij wil meer, hij wil nog hooger stijgen, maar de daemonen die hem onzichtbaar omringen en die hij om zich heeft bezworen trekken hem neer en verbrijzeld valt hij met zijn aangezicht plat op de aarde.-
Deze bouwmeester Solness is een onbewust caricatuur en symbool van deze nu weldra eindigende eeuw. Ook zij heeft zich van het algemeene, van de synthese tot de analyse gewend, de zelfopofferende liefde versmaad zonder welke het niet mogelijk is het hoogste te bereiken, zonder welke ook niet de vrijheid verkregen wordt, die geen mensch den andere kan geven. De band met de oude cultuur is