1920 [Willem Mengelberg]
Als ik mag zwijgen over wat ik persoonlijk Mengelberg te danken heb (het is veel en mij onvergetelijk, maar niet belangrijk genoeg voor publieke mededeeling) en in enkele woorden zou moeten omschrijven wat zijne verdiensten zijn, en wat er in de 25 jaar, dat hij het muzikale centrum van Nederland was, veranderd is, dan zou ik willen zeggen dat Mengelberg's verdiensten zeer groot zijn en dat hij veel tot stand heeft gebracht. In aanmerking moet hierbij genomen worden dat er nog geen ‘Nederlandsche’ muziek bestaat, evenmin als een ‘Nederlandsche’ muziekbeoefening, en dat de geheele muziek een uit Duitschland geïmporteerde zaak is, zooals zij in de achttiende eeuw uit Frankrijk en Italië werd geïmporteerd. Indien dit op den voorgrond staat, alsook het feit, dat Mengelberg als uitoefenend kunstenaar tot de periode der Duitsche muziek behoort, die in den heer R. Strauss haar laatsten levenden vertegenwoordiger bezit, bestaat er reden om zoowel Mengelberg's verdienste op haar hooge waarde te schatten, als ook omtrent zijne verdere ontwikkeling en wat wij nog van hem mogen hopen een afwachtende, misschien zelfs eenigszins sceptische houding aan te nemen.
Groot zijn inderdaad Mengelberg's verdiensten, indien men bedenkt dat de muziek artistiek zoowel als maatschappelijk op een veel hooger niveau is gekomen, dan waarop zij zich bevond toen Mengelberg als opvolger van Kes voor 25 jaar zijn dirigenten-loopbaan begon. Verder dan technisch correct musiceeren (hetgeen voor dien tijd al heel veel was) had men het toen nog niet gebracht. Hier schiep de intense, en eigenlijk geheel onhollandsche muzikaliteit van Mengelberg een nieuw leven. Evenzoo op het gebied van den koorzang. Nadat Mengelberg in de eerste jaren van zijn directeurschap van het Concertgebouw-Orkest een enkele maal als piano-solist optrad, bespeurde ik met verbazing dat zelfs de piano onder zijne handen in staat was ‘muziek’ te vertolken.
Over 't geheel kan men zeggen dat Mengelberg er meer dan wie ook toe medegewerkt heeft om de toonkunst - en niet alleen de toonkunst maar ook den toonkunstenaar - eenigermate te ontheffen van de oud-Romeinsche infamia die haar in Nederland traditioneel nog steeds aankleefde.
Zoo was, naar het mij voorkomt, in groote trekken de positie van Mengelberg als eerste toonkunstenaar in Nederland en man van een wereldreputatie als dirigent, toen de wereldoorlog uitbrak die alles veranderde, en onder anderen ook de schepper is tegelijkertijd van een geheel nieuw internationalisme naast een oneindig scherper geconcentreerd nationalisme.