Nederlandsch Tooneel kunt gij Gijsbrecht immers hooren op de ‘traditioneele’ d.w.z. onmuzische en onmuzikale wijze, en de bijwoning dier voorstelling kan u onder het ‘zeggen’ der Reyen bovendien nog de verheffende gewaarwording schenken, dat gij bij eene ‘prijsuitdeeling’ tegenwoordig waart.
Bedenkt echter, dat een schouwburg niet enkel door letterkundigen, maar ook door ‘het volk’ in engeren en ruimeren zin bezocht wordt, door hen, die men daartoe moet rekenen, omdat zij niet op uw puriteinsch -letterkundig standpunt staan. Zij gaan niet, zooals de heer Netscher, naar den Schouwburg om ‘uitsluitend en alleen de taal, de taal van Vondel’, ‘het woord, het gesproken woord van Vondel’ te hooren, ook niet ‘om van het gekletter der wapenen der Kennemer- of Waterlanders te genieten!’, - maar om te genieten van een beeld van het leven ‘in lief en leed’, in ‘leed’ vooral in dezen tijd, nu de beelden, die Vondel in vaak zoo schoone plastiek in woorden èn in gestalten voor den hoorder en toeschouwer geprojecteerd heeft, zulk een smartelijk-aangrijpende realiteit zijn geworden.
Voor al deze menschen, die in de kunst beelden en gelijkenissen van het leven zoeken en niet alleen ‘woorden’, en voor wie de schouwburg op heeft gehouden een Rederijkerskamer te zijn, is het een genot de schoone verzen van Vondel door schoone stemmen, door ‘puick van zoete kelen’, begeleid door een keurkorps van voortreffelijke instrumentisten te hooren zingen op eene muziek, waarvan men, wat ook hare gebreken mogen zijn, niet kan zeggen dat zij den text niet respecteert.
Vooral voor de bezoekers der hoogere rangen, die op populaire concerten steeds de muziek van lang vervlogen tijdperken, zelden of nooit die van hun eigen tijd en in de Opera steeds vreemde talen of in kreupel Nederlandsch vertaalde libretto's te hooren krijgen, is het van onschatbare waarde, dat zij hun eigen schoone taal, door schoone stemmen gezongen hooren op muziek van hun eigen tijd. Misschien zult gij zeggen, dat zij Vondel's taal niet verstaan, dat men evengoed andere woorden op de muziek kon zingen, zooals de heer Netscher gezegd heeft. Het antwoord daarop is gemakkelijk te geven. Indien gij niet door uwe obstructie het herhalen van deze voorstellingen belemmert, zullen de uitvoerende zangers allengs de zeer moeilijke muziek dermate beheerschen, dat zij ze uit het hoofd kunnen zingen, en dat zij aan de expressie zoo geheel hun aandacht kunnen wijden dat geen polyphonie, polyrhythmiek of orchestratie de duidelijke waarneembaarheid van den text zal kunnen belemmeren; en wellicht zult gij dan na verloop van tijd moeten erkennen, dat de veelgesmade ‘muziek’ naast de overige factoren van de opvoeringen bij Royaards er toe bij heeft gedragen om den Gysbrecht èn zijne Reyzangen te populariseeren.