1914 ‘Het daghet in den Oosten’
Het concept-telegram van den heer Elout aan den Duitschen Keizer om hem te verzoeken, de historische gebouwen en kunstschatten van België en Frankrijk te sparen, heeft niet mogen baten! De zeven eeuwen oude Kathedraal van Reims, waar de Fransche Koningen gezalfd en gekroond werden, volgens Viollet-le-Duc ‘de Koningin der Gothische Kathedralen’, heeft, zoo zij niet geheel vernield is, dan toch evenals het schoone Gothische stadhuis van Dendermonde een gruwelijke schade geleden. ‘Doodt, als gij niet anders kunt, de menschen’, riep Romain Rolland den dichter Hauptmann toe, ‘maar eerbiedig de werken van het verleden.’ Ook zijne woorden zijn in den wind gesproken! Zou dit eene nieuwe en geheel oorspronkelijke toepassing zijn van eene theorie, door een anonym Duitsch legeroverste uitgesproken (zie de Figaro van 23 Aug.), dat de oorlog wreed moet zijn om des te sneller tot den vrede te geraken?
Dit zou werkelijk de superieur-verfijnde wreedheid zijn, om den vijand zijn verleden te ontnemen, datgene waaraan hij zich moreel weder op zou kunnen richten, de ziel zijner stad, de panden van nationale en psychische eenheid, die de achtereenvolgende geslachten aan elkaar hebben overgedragen! De Duitsche regeering stelt tegenover de verzekering der Fransche, dat de beschieting der Kathedraal geen ‘militaire noodzakelijkheid’ was, de verklaring, dat de Kathedraal op last van het Duitsche legercommando gespaard zou worden, zoolang de vijand haar niet tot zijn voordeel gebruikte, dat echter in den toren een observatiepost was opgesteld dien men moest verwijderen, dat er niet met zware artillerie is gewerkt, dat de commandant, de Hertog van Wurtemberg, een overtuigd Katholiek is, dat de aanvallende troepen slechts zoo ver zijn gegaan als zij beslist gaan moesten en dat de verantwoordelijkheid op den vijand rust, die het eerwaardig bouwwerk onder dekking van de witte vlag trachtte te misbruiken. Niet de ‘geschiedenis’, zooals men vroeger placht te zeggen, maar wel de naaste toekomst, als de oorlog geëindigd is, zal hierover het eindoordeel moeten vellen, zooals over Leuven, Mechelen en Dendermonde. Dan zal het geweten en het gemoed ‘der gansche beschaafde wereld’ een onpartijdig internationaal onderzoek eischen, opdat zij zekerheid moge verkrijgen in hoeverre het erfdeel van het verleden, dat evenzeer háár eigendom is als dat van België en Frankrijk een offer is geworden der ‘militaire noodzakelijkheid’.
Toch kan ons deze overweging niet verhinderen de vraag te stellen of het Duitsche volk, ondanks dat de regeering blijkbaar de verantwoordelijkheid van den ondergang der ‘Culturschätze’ onder den invloed der buitenlandsche protesten begint te gevoelen, zich wel