Verzamelde geschriften
(1950)–Alphons Diepenbrock– Auteursrecht onbekend
[pagina 180]
| |
1897 [Harold Bauer]Wanneer aan de dagbladkritiek is te wijten dat de heer Harold Bauer het voorwerp eener onjuiste overschatting is geworden, - hetgeen ik niet weet, maar wel mogelijk acht, als ik denk aan de dwaasheden die de Telegraaf over dezen pianist deed publiceeren, - dan moet men het werkelijk met den heer v. Br. betreuren, dat er van zoo onbevoegde scribenten een dusdanige invloed kan uitgaan. Daar staat tegenover, dat de slechte smaak van het publiek zich in dezen tijd van toenemende sport steeds williger buigt voor ruwe kracht (zoo had ook Elmblad met zijne ‘stark aufgetragene’ voorstelling van Hagen in de Götterdämmerung over 't geheel ‘succes’ bij het publiek), zoodat men tenslotte niet meer weet of de dagbladkritiek zich plooit naar het slechtste gedeelte van het publiek of dat het publiek de kritiek beheerscht en versterkt in zijn bewondering van het geesten wezenlooze. Dit laatste toch is het praedicaat dat, wil men niet vooringenomen, doof of onwetend zijn, aan het zoogenaamde ‘spel’ van den heer Bauer moet toegekend worden. Ik kan mij voor dit onvriendelijk oordeel slechts beroepen op de voordracht van Beethoven's cis moll-Sonate en van Schumann's Etudes symphoniques door den heer Bauer, maar dit was reeds meer dan genoeg om de overtuiging te krijgen dat, zoo er ooit iets van muziek in dezen man is geweest, dit door eerzucht, ijdelheid en reclame reeds lang met kracht er uit is gewerkt. Voor vijf en twintig jaar schreef de beroemde muziekhistoricus Ambros dat de tijd van het eenzijdige virtuosendom voorbij was. Wat zou hij gezegd hebben, die zelfs het spel van iemand als Thalberg zoo fijn wist te ontleden en op zijn waarde te schatten, als hij Bauer had kunnen hooren? Ik weet niet of Bauer met Bonhomet kan zeggen: ‘Je m'appelle légion’. Als hij echter niet een exceptie maar een type is, dan is het zeker dat de virtuoos, in plaats van zich te louteren en te verheffen tot kunstenaar, van zijn vroegere, nog eenigszins précieuse standpunt gedaald is tot het niveau van den geestloozen athleet. Wellicht is dit niet geheel aan de personen te wijten. Want zoolang men nog niet, van een zeker en ruim stijl-inzicht uitgaande, de grenzen tusschen de verschillende muzikale uitingen scherp in het oog weet te houden, zal de pianist, door onbewuste rivaliteit met het nog steeds in klankmiddelen toenemend orkest, licht op een dwaalweg kunnen geraken, zullen er steeds grootere en zwaarder klinkende vleugels in Amerika worden gebouwd, het brutale souligneeren in de voordracht steeds toenemen en het intime der goede piano-lyriek hoe langer hoe minder worden begrepen. | |
[pagina 181]
| |
Het is daarom dat men ook Harold Bauer kan beschouwen als een ‘zeitgemässe’ verschijning. De door BülowGa naar voetnoot1 gegevene analyse van Tausig's spel zij den bewonderaars van Bauer ter overweging aanbevolen. |
|