nis toekende, waar hij spreekt van een enkel historische, zonder daaruit de onherroepelijke gevolgtrekking te willen afleiden, waardoor deze innovatie het einde der zelfstandige symphonie en haar overgang tot de dramatisch-muzikale zou beteekenen.
Maar het is niet het doel van dit schrijven deze moeilijke vraag te bespreken, noch ook die andere, zich onmiddellijk in dit verband voordoende, te behandelen, in hoeverre de metrisch en rhythmisch omgrensde gedachtenvormen der toonkunst de dramatische juxtapositie van thema's gedoogt in dien zin, dien Wagner in de symphonie absoluut veroordeelt. Veeleer dit, om op te merken hoe sedert eenige jaren het constructieve principe van Wagner's symphonisch-dramatischen stijl de oude puur-symphonische vormen doordringt, hoe men ook dit als een openbaring van het machtige eenheidstreven zou kunnen beschouwen, dat nu de geesten beheerscht, en tevens als een teeken van overgang uit het onbewust-lyrische naar het lyrisch-contemplatieve, dit wil zeggen als een overgang van de ziel uit den onbewust begeerenden staat van lyriek in dien van het contemplatieve monodrama, de ziel buiten zich-zelve getreden, zich-zelf ziende als de arena harer droomen en begeerten.
Dit dubbelwezen van lyriek en contemplatie, hartstocht en analyse, zou men ook kunnen terugvinden in het Klavierconcert van Charles Smulders, dat wij verleden week het voorrecht hadden door den componist te hooren voordragen.
In dit werk, waarin de drie hoofdafdeelingen in elkander overloopen, is de behandeling van het zeer eenvoudige hoofdmotief met zijn smartelijk-getourmenteerde melodiebuiging als van een ‘leitmotiv’, dat in eindelooze kleur- en gedaanteverwisselingen het werk doortrekt, en nauwelijks meer verwant aan de zuiver muzikale thematische bewerking, die wij uit Beethoven's sonates en symphonieën kennen, maar veeleer aan de wijze waarop de typische motieven in Wagner's tweede periode door hunne harmonische, metrische en rhythmische wijzigingen het in het drama gebeelde beweeg der hartstochten symboliseeren.
Als nu de enkele verschijnselen boeiender zijn naarmate zij een grooter en belangrijker geheel van ideeën-bewegen weerspiegelen, is Charles Smulders een zeer belangwekkende verschijning. Het karaktermerk van zijn werk - waarop wellicht rijpere maar niet krachtigere en vrijere gevolgd zijn, en dat ondanks affiniteiten van détail met andere muziekwerken in zijn geheel een onvervreemdbaar document is van de geestessouvereiniteit zijns scheppers - is eene in gestadige zelfbewustheid uit smartelijke energie, resignatie en mijmering gewonnen triomf van de opwaarts strevende ziel over zware en donkere machten. Wie aan dit werk zich met vertrouwen hebben overgegeven, zij zullen in Smulders nog iets anders hebben kunnen bewonderen dan een onbetwistbaar meesterschap in het rijk der tonen, omdat het